24495 |
twijg, jonge tak |
snade:
zeer dun
snaai (L326p Grathem)
|
twijgje
III-4-3
|
21619 |
twintig frank |
vier stukken:
4 stukke (L326p Grathem)
|
20 franc, een ~ (wit metaal) [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33327 |
u-vormige hoeve |
dobbel kweerhuis:
dǫbǝl ku̯ērhūs (L326p Grathem)
|
De bebouwing ligt in hoefijzervorm; de binnenplaats is aan drie zijden gesloten door woonhuis, stallen en schuren. Enkele opgaven komen overeen met de algemene benaming voor de boerderij; ter plekke is dan de U-vormige bouw de algemeen gebruikelijke. Voor de fonetische documentatie van deze gevallen wordt verwezen naar het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1). Zie kaart 4, het Ten Geleide van deze aflevering en afbeelding 5. [N 4A, 3]
I-6
|
33597 |
ui, ajuin |
unj:
eunj (L326p Grathem),
unje:
eunje (L326p Grathem),
unne:
uûnj (L326p Grathem)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
20758 |
uienpannenkoek |
ajuinenkoek:
eunjekook (L326p Grathem),
oojekook (L326p Grathem)
|
Pannekoek met in schijven gesneden uien (oojekook?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33788 |
uier |
uier:
ȳǝr (L326p Grathem)
|
De melkklier van de koe zoals zij zich uitwendig vertoont onder aan de buik. Op de kaart is het woordtype uier niet opgenomen. [JG 1a, 1b; Gwn V, 7; L 8, 24a; L 14, 27a; RND 127; S 38; Wi 51; monogr.]
I-11
|
34157 |
uieren |
uieren:
(de koe) ȳjǝrt (L326p Grathem),
ȳi̯ǝrǝ (L326p Grathem)
|
Een zwellende uier krijgen in de draagtijd, gezegd van de koe. [N 3A, 35; A 9, 16; monogr.]
I-11
|
34089 |
uierkwartier |
kwartier:
kwartēr (L326p Grathem)
|
Kwartier van de koeuier in het algemeen. [A 9, 12]
I-11
|
24260 |
uil |
uil:
uul (L326p Grathem, ...
L326p Grathem)
|
uil
III-4-1
|
21664 |
uit de hand verkopen |
soelin:
[vgl. WBD III, 3.1 (pag. 53), soeliën: Goirle]
soelie (L326p Grathem)
|
Kleinigheden uit de hand verkopen [soelieje?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|