24392 |
vlinder |
roevogel:
roewoogel (L326p Grathem),
roewvogel (L326p Grathem),
snuffelter:
snuffelter (L326p Grathem),
snuffeltèr (L326p Grathem),
snuffeltes:
snuffeltes (L326p Grathem, ...
L326p Grathem),
snuffeltés (L326p Grathem),
vlinder:
vlinder (L326p Grathem)
|
vlinder [GV Gr (1935)], [Roukens 03 (1937)], [ZND 18G (1935)]
III-4-2
|
18701 |
vlinderdasje |
strikje:
striekske (L326p Grathem)
|
vlinderstropdas [nondejuuke, striekske] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24396 |
vlo (enk.) |
mensenvlo:
idiosyncr.
minsevleu (L326p Grathem),
vlo:
idiosyncr.
vloo (L326p Grathem)
|
mensenvlo [N 26 (1964)] || vlo (znw enk) [foekket, zjwarte riejer] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24395 |
vlo (mv., fon.) |
vleu:
idiosyncr.
vleu (L326p Grathem)
|
vlo (znw mv) [N 26 (1964)]
III-4-2
|
33668 |
vloeiweide |
overloop:
ø̄vǝrlø̜i̯p (L326p Grathem)
|
Weiland, laag gelegen en zodanig aangelegd dat van tijd tot tijd kunstmatige bevloeiing kan plaatsvinden. [N 14, 58]
I-8
|
19702 |
vloertegel |
plavuis:
pləvy(3)̄s (L326p Grathem)
|
een grote rode of blauwe vloertegel [N 05A (1964)]
III-2-1
|
22064 |
voederbak |
voedersilo:
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook aantekening van de invuller, op de laatste pagina!
v‧oorsilo (L326p Grathem)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: de graanbak (waar de verschillend mengsels in worden bewaard)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22063 |
voederbeurt |
voedertijd:
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook aantekening van de invuller, op de laatste pagina!
v‧oortie.t (L326p Grathem)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: een voederbeurt? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
33229 |
voederbieten |
kroten:
krǫtǝ (L326p Grathem)
|
Beta vulgaris L. subsp. vulgaris. De algemene benaming van de bieten die gekweekt worden om als veevoeder te worden gebruikt. De voederbiet groeit grotendeels boven de grond, in tegenstelling tot de suikerbiet waarvan alleen de bladerkruin boven de grond uitkomt. De plant gedijt het best op losse vochthoudende zandgrond en verdraagt zware stalmest- of gierbemesting. Het is vanouds een in Limburg veel verbouwd veevoeder dat in het eigen gemengde bedrijf werd benut. Voor de fonetische documentatie van het tweede woorddeel in de samenstellingen zoals voederbieten, waarvan dat tweede element ook als enkelvoudig woord in het lemma voorkomt, zie onder dat enkelvoudig woord, i.c. bieten. In de vragenlijsten is steeds naar de meervoudsvorm gevraagd. [N 12, 38; N 12A, 1; JG 1a, 1b, 1d, 2b, 2c; A 13, 2b; L 43, 4b; monogr.]
I-5
|
21958 |
voederen |
voeden:
vui̯ǝ (L326p Grathem),
voederen:
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: zie ook aantekening van de invuller, op de laatste pagina!
v‧oorə (L326p Grathem)
|
Het geven van voer aan het vee. [Wi 36; Wi 39; L A2, 370; RND 8, 97; S 20; Vld.; monogr.] || Hoe heet verder in Uw dialect: de duiven een voederbeurt geven? [N 93 (1983)]
I-11, III-3-2
|