26673 |
wielsteunen |
stopwiggen:
stopwiggen (L326p Grathem)
|
De latten, balkjes of ijzers die het spoorwiel van de rosmolen ondersteunen. [N D, 29]
II-3
|
33461 |
wigvormig sluithout |
sluitbalk:
slūt˱balǝk (L326p Grathem),
val:
val (L326p Grathem)
|
Een wigvormig stuk hout dat men door een metalen ring op de deurstijl steekt en dat aldus de deur tegen de deurstijl sluit. [N 4A, 46]
I-6
|
18555 |
wijde regenmantel zonder mouwen |
caban (fr.):
kabao (L326p Grathem)
|
regenmantel, wijde ~ zonder mouwen [keep] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33524 |
wijnstok, wingerd |
druif:
droef (L326p Grathem),
druivenwingerd:
droevewingert (L326p Grathem),
wijnrank:
WLD
wie.nan-k (L326p Grathem)
|
De klimplant met handvormige bladeren en groenwitte bloempjes de de wijndruif levert (wijnrank, wingerd, wijger, vijger, wijgert, driveger), [N 82 (1981)]
I-7
|
24277 |
wilde eend |
eend:
eênj (L326p Grathem)
|
eend
III-4-1
|
24278 |
wilde gans |
gans:
gaos, geûske (L326p Grathem)
|
gans
III-4-1
|
34026 |
wilde koe |
wilde koe:
welj [koe] (L326p Grathem)
|
Koe van onbekende of niet erkende afstamming. Bedoeld wordt een koe waarvan het ouderpaar niet bekend is of waarvan de afstamming niet is geregistreerd. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 3a; monogr.]
I-11
|
32859 |
wilde zuring |
zulker:
zølkǝr (L326p Grathem),
zurik:
zȳreg (L326p Grathem),
zurkel:
zørkǝl (L326p Grathem)
|
Wilde zuring of veldzuring, een algemeen voorkomende plant met rood uitziende stelen en een losse aarachtige bloemtop die in de weiden en langs de sloten groeit: Rumex acetosa (tot 50 cm hoog) of Rumex acetosella (25 cm hoog). Botanici onderscheiden vele variëteiten, die ongetwijfeld tussen de onderstaande namen zijn terug te vinden. Naamsverwarring met de klaverzuring (Oxalis acetosella), die van een andere familie is dan de veldzuring, slechts 10 cm hoog en met drietallige blaadjes gelijkend op de gewone klaver, is zeker niet uit te sluiten. De meest voorkomende volksnamen voor deze plant bevatten het element klaver-; daarom zijn deze apart geplaatst (groep B). Onder C staan nog enkele volksnamen die doorgaans andere planten aanduiden, zoals hazebrood (voor Luzula, veldbies), hondsribbe (voor Plantago lanceolata, smalle weegbree) en suikerij (voor Taraxacum, paardebloem); zie ook de toelichting bij het lemma ''oude grassoorten''. Wel moet onderscheid gemaakt worden tussen de hier behandelde wilde zuring die als onkruid wordt beschouwd en die de koeien niet eten (en dus moet worden bestreden) en de tamme zuring die als groente wordt gekweekt. De Limburgse volksnamen voor deze laatste plant komen ter sprake in de afleveringen over het Boerenhuis bij de moestuin. Zie afbeelding 1.' [N 14, 84a; JG 1b, 2c; L 34, 57; monogr.]
I-3
|
24557 |
wilg (alg.) |
wijde:
wie (L326p Grathem),
wijdenboom:
wieëboum (L326p Grathem, ...
L326p Grathem),
wilg:
-
wilg (L326p Grathem)
|
wilg || wilg (Salix) [DC 28 (1956)]
III-4-3
|
24510 |
wilgenkatje |
katje:
WLD
ketjəs (L326p Grathem)
|
De aarachtige bloeiwijze van sommige bomen, katje (kat, katje, poeske, prop, stop, knop). [N 82 (1981)]
III-4-3
|