e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Grathem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wilgenteen wis: WLD  wis (Grathem) De tak, wijg van een wilg (wis, poot, sliet). [N 82 (1981)] III-4-3
willen willen: wille (Grathem) willen (geen context) [DC 38 (1964)] III-1-4
wimpel wimpel: wimpəl (Grathem) een lange smalle vlag [wimpel, vleugel] [N 90 (1982)] III-3-1
wimper plimp: plump (Grathem, ... ) ooghaar [DC 01 (1931)] || wimper [DC 01 (1931)] III-1-1
wind (alg.) wind: (mv.: winj)  windj (Grathem) wind III-4-4
winderig weer ruw (weer): roew wear (Grathem) winderig weer [zuchtig] [N 22 (1963)] III-4-4
windhoos koemannetje: koe menke (Grathem) klein windhoosje, dwarrelig van bladeren en zand [echelstaart, keujmenke] [N 22 (1963)] III-4-4
windluiken, waterdeuren weerdeuren: weerdeuren (Grathem) De luiken in de kap van de molen aan weerszijden van de askop. De luiken kunnen worden verwijderd waardoor de mogelijkheid ontstaat askop en roeden te bereiken voor inspectie en onderhoud. Zie ook afb. 28. [N O, 31a; A 42A, 60] II-3
windpeluw windpeluw: windpeluw (Grathem) De zware balk in het stormeinde waar de halssteen of het metalen lager voor de molenas op bevestigd is. Zie ook afb. 17. [N O, 28c; N O, 28i; A 42A, 5; monogr.] II-3
windroeden windroeden: wentjrōjǝ (Grathem) Twijgen die men vastbindt op de naden van de dakschilden om het verwaaien van de dakbedekking tegen te gaan. De bandgaarden werden in L 291 vastgebonden met 'wijden' ('wijǝ') of 'witsen' ('wetsǝ'), in K 353 met 'dekbanden' ('dęk˱banǝ'). In K 316 gebruikte men 'dekgaarden' ('d'k˲gšrǝ') om het stro over de hele lengte van het dak vast te leggen. [N F, 10; N 4A, 34d; monogr.] II-9