18676 |
winterkleren |
winterkleren:
wintjerkleijer (L326p Grathem),
[Allicht wintjerkleijer]
wintjeskleijer (L326p Grathem)
|
winterkleren [N 23 (1964)] || Winterkleren. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
24279 |
winterkoninkje |
bijenmusje:
biejemöske (L326p Grathem),
winterkoninkje:
wintjerkeuninkske (L326p Grathem)
|
Hoe heet de winterkoning? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
33238 |
winterwortelen |
moren:
mōrǝ (L326p Grathem),
mūrǝ (L326p Grathem)
|
Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.]
I-5
|
25093 |
wisselen |
omzetten:
ómzéttə (L326p Grathem)
|
onderling veranderen; het een voor het andere nemen of geven (bijv. voor plaats) [wisselen, omzetten] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
34143 |
wisselen van tanden |
breken:
brēǝkǝ (L326p Grathem)
|
[N 3A, 108b; N 3A, 16; N 3A, 22]
I-11
|
25174 |
wisselvallig weer |
t weer staat te luimen]:
’t is loerechtig (L326p Grathem)
|
niet schijnen te weten wat het wil gaan doen, gezegd van het weer [loerachtig [N 22 (1963)]
III-4-4
|
33479 |
witte aalbes |
witte beren:
witte bêêr* (L326p Grathem)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
20575 |
witte kaas, wrongel |
fluitekaas:
fluitekees (L326p Grathem),
fluiterd:
fluitert (L326p Grathem)
|
Smeerbare witte kaas of wrongel (fluitert, fluiterskaas?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18178 |
witte kanten muts waarop een sierkrans werd gedragen |
kroezelmuts:
kroezelmöts (L326p Grathem)
|
muts, witte kanten ~ waarop een sierkrans wordt gedragen {afb} [kroezel-, frul-, froezel-, krul-, poffermuts] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18616 |
witte kanten muts zonder sierkrans |
weekse muts:
weakse möts (L326p Grathem)
|
muts, witte kanten ~ zonder kroon als doordeweekse hoofdtooi, door oudere en minder gegoede vrouwen ook s zondags gedragen {afb} [N 25 (1964)]
III-1-3
|