24719 |
boveneinde van de stam |
top:
WLD
top (L326p Grathem)
|
Het dunne uiteinde van de stam, bovenaan (top, kop, topeind). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
17618 |
bovenlip |
bovenlip:
boeove lup (L326p Grathem)
|
bovenlip [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
25076 |
bovenmate, hevig, zeer |
danig:
daonig (L326p Grathem),
een heel deel:
en héil deil (L326p Grathem)
|
buitengewoon || zeer veel
III-4-4
|
26131 |
bovenring |
spoor:
spoor (L326p Grathem)
|
De houten ring aan de onderzijde van de molenkap die op de kruirollen rust of draait. Evenals de onderring is de bovenring soms geheel of gedeeltelijk beslagen met staalplaat om te voorkomen dat de kruirollen het hout ervan beschadigen. Zie ook afb. 29 en 30. [N O, 53f; A 42A, 106]
II-3
|
33439 |
bovenste balken van de schelf |
schelf(t)houter:
šęlǝfhǫu̯tǝr (L326p Grathem)
|
De bovenste balken van een schelf zijn ruwe, onbewerkte balkjes of stammetjes die dwars op de onderste balken van de schelf rusten en los naast elkaar worden gelegd. Vaak zijn het ook takken of latten. In elk geval is dit hout dunner dan dat van de onderste balken. Vaak wordt er geen onderscheid gemaakt tussen de onderste en de bovenste laag en stemmen de benamingen overeen. Ook komt het voor dat de bovenste laag niet of slechts uit roeden bestaat. Zie ook het lemma "onderste balken van de schelf" (3.4.2). Zie ook afbeelding 16.b bij het lemma "hooizolder, koestalzolder, schelf" (3.4.1). [N 4, 69; N 4A, 13b]
I-6
|
31711 |
bovenste handvat |
(bovenste, rechtse) handvat:
ręxtsǝ hantj˲vat (L326p Grathem),
zwaaigreep:
zwaaigreep (L326p Grathem)
|
Het bovenste handvat van de steel van de zeis, dat in de linkerhand wordt gehouden. Doorgaans is dit het lange T-vormige handvat, zoals beschreven in de algemene toelichting van deze paragraaf en in de toelichting bij het lemma ''steel van de zeis''; daar zijn ook de opgaven opgenomen waar het bovenste handvat kort en recht is of waar dit bovenste handvat ontbreekt (model B). Om de varianten van de substantiva onder één woordtype bijeen te houden en een vergelijking met de opgaven voor het onderste handvat te vergemakkelijken, zijn de adjectiva (bovenste, lange, grote, enz.) als facultatief in het hoofdwoordtype opgenomen. Zie afbeelding 4, A1 en B1.' [N 18, 67b; N C, 3b1; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
26743 |
bovenste handvat van de heizicht |
rechter greep:
rɛxtǝr grēp (L326p Grathem)
|
Bij een aantal opgaven van informanten is het niet duidelijk of het hier om het bovenste of onderste handvat gaat. [N 18, 77 c; I, 26d]
II-4
|
18310 |
bovenstuk van een jurk |
lijfje:
liefke (L326p Grathem)
|
lijfje, bovenstuk van jurk [baskien] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
19406 |
braadpan |
braadpot:
braojpot (L326p Grathem)
|
pot, metalen ~; inventarisatie benamingen (tutpot, pappot, trekpot, braajpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20807 |
braadworst |
braadworst:
braotwost (L326p Grathem),
varkensvlees en vet best in gerookte toestand: ruikworst
braodworst (L326p Grathem)
|
braadworst [N 06 (1960)]
III-2-3
|