20491 |
slurpen |
slurpen:
slurpe (L244b Griendtsveen)
|
slorpen [SGV (1914)]
III-2-3
|
20601 |
smaken |
smaken:
smoake (L244b Griendtsveen)
|
smaken [SGV (1914)]
III-2-3
|
33691 |
smalle weg, pad |
paadje:
pǭjkǝ (L244b Griendtsveen)
|
Een smalle weg, een pad in het algemeen. In L 40, 25 werd gevraagd naar de dialectwoorden voor ø̄een smalle weg, een padø̄ en in N M, 5 naar die voor ø̄een pad of een veeweg door een weiø̄. Omdat er in de antwoorden op beide vragen veel overlapping zat, zijn deze in √©√©n lemma ondergerbacht. Uiteraard duiden woorden als veeweg, weiweg, koegang e.a. specifiek op een weg door een wei. [N M 5; N P, 2; S 27; L 40, 25; R I, 3; A 25, 6 add.; L 19B, 6; monogr.]
I-8
|
31284 |
smeden |
smeden:
smējǝ (L244b Griendtsveen)
|
In het algemeen de vorm van, doorgaans gloeiende, stukken metaal veranderen door ze met een hamer te bewerken. Bij het ɛuitsmedenɛ en ɛuithalenɛ wordt de lengte of de vorm van het stuk metaal groter, terwijl de dikte afneemt. Zie ook het lemma "uitsmeden van een splits" en het lemma "uittrekken, uithalen" in Wld II.3, pag. 140. Bij het (op)stuiken wordt de dikte van het metaal vergroot, terwijl de lengte afneemt. Tot het smeedwerk wordt ook het lassen gerekend. Zie ook de toelichting bij deze lemmata.' [N 33, 1c; Wi 39; S 33; monogr.]
II-11
|
26800 |
smeerklot |
plakkerd:
plɛkǝrt (L244b Griendtsveen)
|
Soort turf, zwart en vet als boter. [I, 64c]
II-4
|
18978 |
smeerpoes |
smeerpoes:
smĕrpoes (L244b Griendtsveen)
|
smeerpoes [SGV (1914)]
III-1-4
|
20924 |
smeren |
smeren:
smère (L244b Griendtsveen)
|
smeren [SGV (1914)]
III-2-3
|
31192 |
smidse |
smis(se):
smes (L244b Griendtsveen)
|
In het algemeen de werkplaats van een smid en meer in het bijzonder de plaats waar de smidsvuurhaard is ondergebracht. Zie ook afb. 1. [N 33, 5; S 33; JG 1a; JG 1b; monogr.]
II-11
|
26907 |
smoezen |
lokturf:
loktø̜rǝf (L244b Griendtsveen),
smoezel:
smūzǝl (L244b Griendtsveen)
|
Slechte turf, vermengd met lok. Ook wel een losse turfsoort die ontstaat wanneer de afgegraven zwarte turf boven een watergehalte van ongeveer 50% bevriest. [I, 2c]
II-4
|
17590 |
snuit |
snuit:
snö:t (L244b Griendtsveen),
snööt (L244b Griendtsveen)
|
Snuit [SGV (1914)]
III-1-1, III-4-2
|