17761 |
tanden |
tanden (mv.):
taand (L244b Griendtsveen)
|
tanden [SGV (1914)]
III-1-1
|
32980 |
tarwe |
tarwe:
tɛrǝf (L244b Griendtsveen)
|
Triticum L. Sinds de invoering van betere bemestingmethodes groeit de tarwe ook in de Kempen. Het woordtype koren is als nevenvorm opgegeven in: K 316, 317, 318, 360, L 286, 292, 313, 360, 416, P 45, 119, 175, 192, Q 10, 39 en 97; evenwel alléén in de omzetting van de uitdrukkingen "rogge wordt hoger dan tarwe" of "de tarwe groeit welig" en het kan derhalve niet als een gangbare benaming van de plant worden beschouwd en is zodoende ook niet in het lemma opgenomen. Zie ook de toelichting bij het lemma ''graan, koren'' (1.2.1). Zie afbeelding 1, e.' [JG 1a, 1b; L A1, 82; L 7, 75; L 15, 24; L 28, 33; L 34, 55b; L 35, 61; L lijst graangewassen, 7; S 37; Wi 52; Gwn 9, 2; NE 1, 2; monogr.; add. uit N 15, 1a]
I-4
|
27013 |
tegemoet kruien |
tegenkruien:
tēgǝkrø̜jǝ (L244b Griendtsveen)
|
Als men over een grote afstand de turf naar het schip moet kruien, kruit men vanaf het schip de andere kruier tegemoet. [II, 74]
II-4
|
27039 |
toelaag |
toelaag:
tulǭx (L244b Griendtsveen)
|
De laatste laag van de ring. Deze laag wordt willekeurig neergelegd, dus niet volgens het kop-en scheerturfsysteem. De laag bestaat uit turven van de ligger waartegen de ring staat. [II, add.]
II-4
|
18917 |
traag |
traag:
troag (L244b Griendtsveen)
|
traag [SGV (1914)]
III-1-4
|
19466 |
turf |
turf:
tø̜rǝf (L244b Griendtsveen)
|
Met de benaming ''turf'' duidt men doorgaans een brok veen aan van een bepaalde vorm en grootte dat men door steken uit hoogveen of door baggeren uit laagveen verkrijgt. Verschillende bewerkingen worden op dat brok veen toegepast voordat het als brandstof kan dienen. Soms bedoelt men met ''turf'' veengrond of veen in het algemeen. [I, 1; monogr.]
II-4
|
27075 |
turfaak |
aak:
āk (L244b Griendtsveen)
|
Grote praam met of zonder roer. [II, 92h]
II-4
|
26833 |
turfbak |
turfbak:
tø̜rǝfbak (L244b Griendtsveen)
|
Bak in een van de hoeken bij het haardvuur waarin turf geborgen wordt. [I, 10e]
II-4
|
26749 |
turfbijl |
peelaks:
pēlaks (L244b Griendtsveen)
|
Bijl waarmee men veenpuisten doorhakt. Ze wordt ook wel eens gebruikt om turven uit de turfgrond te slaan. Uit N 18, 45 zijn alleen die opgaven verwerkt die op het loshakken van turf of zoden slaan of op turf betrekking hebben. [I, 23; N 18, 45]
II-4
|
26702 |
turfboer |
turfboer:
tø̜rǝfbūr (L244b Griendtsveen),
vervener:
vervener (L244b Griendtsveen)
|
De turfboer of turfventer pacht van de gemeente veengrond en gaat deze in de lente en zomer uitsteken. De turf probeert hij in de omringende plaatsen of steden te verkopen. [I, 9]
II-4
|