21324 |
zuinig |
zuinig:
zø͂ͅnig (L244b Griendtsveen)
|
zuinig [SGV (1914)]
III-3-1
|
20336 |
zuster |
zuster:
zuster (L244b Griendtsveen)
|
zuster [haar] [SGV (1914)]
III-2-2
|
20355 |
zwager |
zwager:
zwoager (L244b Griendtsveen)
|
schoonbroeder [SGV (1914)]
III-2-2
|
26710 |
zwart- of blauwveen |
ondergrond:
ondergrond (L244b Griendtsveen)
|
Veen dat bestaat uit meer of minder sterk vergane plantenresten van alle veenformaties, de voedselrijke, de matig voedselrijke en de voedselarme venen. De turf hieruit behoort tot de best brandbare. [I, 2c]
II-4
|
26903 |
zwarte turf of zwartveen |
dikkonten:
dekkontǝ (L244b Griendtsveen),
kluitjes:
klutjǝs (L244b Griendtsveen),
knip:
knep (L244b Griendtsveen),
zwarte:
zwartǝ (L244b Griendtsveen)
|
Onder het grauwveen zit het zwartveen waaruit verschillende soorten zwarte turf gehaald worden. Deze laag kan drie meter of meer dik zijn. De planteresten zijn hierin meer vergaan dan in de grauwveenlaag. [II, 36; monogr.]
II-4
|
26956 |
zwarte turf sorteren |
zwarte sorteren:
zwartǝ sortērǝ (L244b Griendtsveen)
|
Na het graven wordt de zwarte turf onderverdeeld in soorten. [II, 52a]
II-4
|
18045 |
zweren, etteren |
zweren:
zwère (L244b Griendtsveen)
|
zweren (etteren) [SGV (1914)]
III-1-2
|
28506 |
zwerm |
zwerm:
zwɛrm (L244b Griendtsveen)
|
Het geheel van bijen met koningin dat de korf of kast verlaat. Een zwerm bestaat doorgaans uit een koningin, 10- tot 20-duizend werkbijen en een paar honderd darren. Zij zullen een nieuwe woning gaan zoeken. [N 63, 29d; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 100; A 9, 6; monogr.]
II-6
|
28505 |
zwermen |
zwermen:
zwęrmǝ (L244b Griendtsveen)
|
Het verlaten van korf of kast van een deel van het bijenvolk onder aanvoering van een koningin. Zij gaat een nieuw volk vormen. Een dag of acht, negen, voordat de nieuwe moer of koningin uit de koninginnecel komt, verdwijnt de oude moer met een deel van het volk. De moer wordt door de werkbijen wat meer voor het vliegen geschikt gemaakt door haar enorme legtempo wat te temperen. Dit doen ze door het eiwitrijke voedsel, dat de moer anders krijgt, wat te minderen. Het zware achterlijf slinkt dan in en de moer krijgt krachten om de vleugels te kunnen uitslaan of anders gezegd om te kunnen zwermen. [N 63, 29a; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 99; monogr.]
II-6
|
21113 |
zwoord |
zwoerd:
zwoerd (L244b Griendtsveen)
|
zwoord (spek~) [SGV (1914)]
III-2-3
|