26940 |
bonk |
bonk:
boŋk (L244b Griendtsveen)
|
Strook tussen twee evenwijdige dwarsgreppels. [II, 43]
II-4
|
26707 |
bonk- of grauwveen |
aanmaakturf:
ānmāktørǝf (L244b Griendtsveen),
bonksel:
boŋksǝl (L244b Griendtsveen),
bovenveen:
bōvǝvēn (L244b Griendtsveen),
vale turf:
vālǝn tørǝf (L244b Griendtsveen)
|
De bovenste laag in het veen. Deze bonklaag behoort tot het voedselarme veen en bestaat voor het overgrote deel uit weinig of niet vergaan sphagnum of veenmos. Turf uit deze laag dient vooral als aanmaakturf. [I, 2e; N 27, 19a]
II-4
|
26955 |
bonker |
slechter:
slextǝr (L244b Griendtsveen)
|
Degene die bonkt. De bonker is ook de vijfde man in een ploeg. [II, add.]
II-4
|
26901 |
bonkturf of bonkveen |
bonksel:
bonksel (L244b Griendtsveen)
|
De 10 tot 20 cm dikke bovenste laag van het grauwveen. Ze bestaat uit de wortels van planten die aan de oppervlakte groeien. [II, 16]
II-4
|
24472 |
boom (alg.) |
bomen (mv.):
boame (L244b Griendtsveen),
boom:
boam (L244b Griendtsveen)
|
boom [SGV (1914)] || boomen (mv.) [SGV (1914)]
III-4-3
|
33511 |
boomgaard |
bogaard:
bōgərt (L244b Griendtsveen)
|
I-7
|
33280 |
boon, algemeen |
bonen:
bōnǝ (L244b Griendtsveen),
boon:
bōn (L244b Griendtsveen)
|
Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23]
I-5
|
18863 |
boos |
kwaad:
kwoad (L244b Griendtsveen)
|
01; kwaad [SGV (1914)]
III-1-4
|
21302 |
borg |
borg:
bürg (L244b Griendtsveen)
|
borg [SGV (1914)]
III-3-1
|
34258 |
boter |
boter:
bōtǝr (L244b Griendtsveen)
|
Het bovengedreven vet op de melk. Dit is het eindprodukt van het karnen. [N 12, 51, 52, 55, 58 en 61; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 1u, 114; L 20, 26b; L 22, 8; L 27, 67 en 69; S 4 en 17; A 4, 26a en 26b; A 7, 19, 21, 22 en 23; A 9, 15b; A 16, 8a; A 28, 7; N 5A (I]
I-11
|