e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q193p plaats=Gronsveld

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
fietser (add.) coureur (fr.): p. 6: Een tegenstelling tussen Nederlands-Limburg en Belgisch-Limburg.  coureur (Gronsveld) wielrenner III-3-1
fijn droog stof mul: møl (Gronsveld) Fijn droog stof op landwegen. [N 27, 37c] I-8
fijne hagel fijne hagel: fijne hoagel (Gronsveld) fijne hagel [sjrot, schrot] [N 22 (1963)] III-4-4
fijngebouwd fijn: fīn (Gronsveld) Gezegd van een paard met dunne, fijngebouwde poten. [N 8, 64c] I-9
fijt fijt: fiét (Gronsveld) nagelontsteking: De ontsteking van a) heeft ook het beenvlees van een vingerkootje aangetast; fijt (zwart, daal, vijt, fijt, fijk, fiek). [N 84 (1981)] III-1-2
filet, haas filet: fiélê (Gronsveld, ... ), rindsfilet: rênsfiélê (Gronsveld, ... ) lendestuk; Hoe noemt U: Lendestuk, ossehaas (ossehaas, harst, osseharst, runderharst, filet) [N 80 (1980)] || ossenhaas || varkenshaas III-2-3
filiaal filiaal (<fr.): filiaal (Gronsveld) de tak van een handelshuis op een andere plaats dan waar het hoofdgebouw gevestigd is, bijwinkel [succursaal, filiaal, bijwinkel] [N 89 (1982)] III-3-1
filter in de melkzeef zijdoek: zęi̯dōk (Gronsveld) In het algemeen is de filter een linnen of katoenen lap waardoor de melk gezuiverd wordt van verontreinigingen. In plaats van deze lap gebruikt men ook wel een vel filtreerpapier of een schijf watten. Ouderwets is de met paardenhaar vervaardigde melkzeef. [L 48, 35.Ia, Ib en Ic; Lu 2, 35.Ib en Ic; A 18, 11b en 11c; BN 2, 4; monogr.] I-11
fladderen fladderen: fladdere (Gronsveld) fladderen op gebrekkige wijze of bij korte beurten vliegen, gezegd van jonge vogels (flodderen, plodderen, plodden, vluggen, flaggeren, floddervleugelen) [N 83 (1981)] III-4-1
flauwvallen kwalijk vallen: koelik valle (Gronsveld) zwijm: In onmacht, in zwijm vallen (bezwijmen, vallen, zwijmelen, zwinden, kwalijk worden). [N 84 (1981)] III-1-2