e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q193p plaats=Gronsveld

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
piekeren peinzen: pynze (Gronsveld), prakkedenken: prakkedeenke (Gronsveld), prakkiseren: prakkezeere (Gronsveld), prakkezere (Gronsveld, ... ) denken: Je moet er nog maar eens over - [DC 35 (1963)] || over zijn zorgen nadenken [mijmeren, dolleren, prakkezeren, praktiseren, dubben, dromen] [N 85 (1981)] || peinzen || prakkiseren III-1-4
piepen piepen: piepe (Gronsveld), pīpǝ (Gronsveld) een zacht piepend geluid geven, gezegd van vogels (sjirpen, tjilpen, tjerpen) [N 83 (1981)] || Geluid voortbrengen, gezegd van een jonge kip. [N 19, 48; monogr.] I-12, III-4-1
pijl pijl: pijl (Gronsveld), Mêt pikvoëgele goejde ze e -ke ién de plefoûng.  pyl (Gronsveld) De dunne lichte staaf van hout met een scherpe punt die met een boog naar een doel wordt afgeschoten [pijl, bout, teit, straal, schicht]. [N 88 (1982)] || Pijl. III-3-2
pijn pijn: peing (Gronsveld), pɛ.in (Gronsveld) mijn voeten doen mij erg zeer [DC 03 (1934)] || pijn [RND] III-1-2
pijnscheut scheut: sjuüt (Gronsveld), steek: sjtiëk (Gronsveld) Sterke kriebeling of trekking door pijn veroorzaken (morren). [N 84 (1981)] III-1-2
pijpbeen onderbeen: ōndǝrbęi̯n (Gronsveld) Het gedeelte van het voorbeen van het paard tussen de knieschijf en de koot tot aan de kogel. Het ondereinde van het pijpbeen vormt het kootbeen. Zie afbeelding 2.23. [JG, 1b; N 8, 32.1, 32.3, 32.6, 32.11, 32.14, 32.15 en 32.16] I-9
pijpenkrul pijpenkrul: piépekrol (Gronsveld), pijpenlok: piépelok (Gronsveld) spiraalvormige haarkrul [pijpekrul, papillot, paviljot] [N 86 (1981)] III-1-1
pijpensteel roer: roor (Gronsveld) steel (van een pijp) III-2-3
pik enkelbikkel: eŋkǝlbekǝl (Gronsveld) Houwwerktuig met korte steel en één arm, die in een punt uitloopt. Zie afb. 14a. ø̄De pik dient den metselaar bijz. tot afbraak van oud metselwerkø̄ (Van Houcke, pag. 271). [N 30, 19a; monogr.] II-9
pikbinder zelfbinder: zɛlǝf˱bendǝr (Gronsveld) Machine die niet alleen maait, maar het koren ook tot schoven samenbindt. Zie afbeelding 6. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [machine] zie het lemma ''maaimachine'' (3.2.18) in aflevering I.3. Kaart 36 is een woordkaart gebaseerd op het materiaal uit dit lemma; kaart 37 is een betekeniskaart, gebaseerd op het materiaal uit dit lemma èn het lemma ''graanmaaimachine'' (4.5.2) en toont waar men met de termen zicht- en pikmachine ofwel de enkelvoudige maaimachine ofwel de combinatiemachine, pikbinder, aanduidt.' [N J, 4a; JG 1a, 1b; monogr.] I-4