e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q193p plaats=Gronsveld

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sober sober: soëper (Gronsveld, ... ) afkerig van overdaad of overmaat [sefiel, sober] [N 85 (1981)] || sober, zuinig III-1-4
soda soda: sōdā (Gronsveld) de witte stof, die door kruideniers en drogisten wordt verkocht in poedervorm en die gebruikt wordt om de was uit te koken, om hard water zacht te maken en in een bad waarvan men b.v. een zwerende vinger onderdompelt? (soda) [DC 15 (1947)] III-2-1
soep potage: #NAME?  potaage (Gronsveld), sop: sop (Gronsveld), sōp (Gronsveld) soep || Soep, heel in het algemeen [N 16 (1962)] || Wat verstaat u onder: potaage, petazzie (soep, gekookte groente of stamppot?) a.u.b. ook de uitspraak aangeven [N 16 (1962)] III-2-3
soep van ingewanden trijpsoep: trupsōp (Gronsveld) Soep van ingewanden, hart, nieren e.d. (tripsoep?) [N 16 (1962)] III-2-3
soepgroente soepengroen: soppegreun (Gronsveld, ... ) soepgroente I-7, III-2-3
soepketeltje grèle: grul (Gronsveld) keteltje van blik waarin men melk, soep e.d. naar de arbeiders in het veld brengt (perdons) [N 20 (zj)] III-2-1
soepterrine soepkomp: sopkoomp (Gronsveld, ... ), soepterrine: sopterrine (Gronsveld), soptrien (Gronsveld) soepterrine [N 20 (zj)] III-2-1
soepvlees soepenvlees: soppevlèis (Gronsveld, ... ) soepvlees || soepvlees; Hoe noemt U: Mager vlees om soep van te koken (boelie, bouilli, soepvlees) [N 80 (1980)] III-2-3
soevereinboor verzinkboor: vǝrzēŋk˱būr (Gronsveld) Boorijzer voor hout waarvan het snijvlak kegelvormig is en voorzien is van verschillende inkervingen. Bij oudere soevereinboren is het boorijzer plat en onderaan spits uitlopend. De soevereinboor wordt gebruikt om de bovenrand van geboorde gaten kegelvormig af te schuinen. Op deze wijze kan bijvoorbeeld de kop van een schroef verzonken in het hout worden aangebracht. Zie ook afb. 76 en het lemma ɛsoevereinboor, verzinkboorɛ in Wld II.11, pag. 78-79. Het betreft daar een vergelijkbaar type boorijzer voor metaal.' [N 53, 166; N G, 31e; monogr.] II-12
sok manssok: manszokke (Gronsveld), sok: ich loup altied op m⁄n zokke es ich heim been. M⁄n vrouw sjtrik d⁄r eeder kier now veuj aon. (Gronsveld), zok (Gronsveld, ... ) herensokken || Hoe noemt men de sok (de halflange beenbedekking van den mensch)? [DC 09 (1940)] || sok || Sokken. Ik loop altijd op mijn sokken als ik thuis ben. Mijn vrouw breit er telkens weer nieuwe voeten aan. [DC 39 (1965)] III-1-3