e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q193p plaats=Gronsveld

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spitsroeden lopen spitsroede(n) lopen: sjpitsrooj loupe (Gronsveld), Vero.  sjpitsrooj [lopen} (Gronsveld) 2. Kinderspel waarbij de verliezer tussen een dubbele rij medespelers moest doorlopen en van elk een slag of stoot ontving. || Tussen twee rijen mensen lopen die een stok hebben en daarmee slaan [door de cordons lopen, door de kardouzen moeten, spitsroeden lopen, spitskar]. [N 88 (1982)] III-3-2
spitsroeden lopen add. viggelen: Vero.  vigkele (Gronsveld) 2. Soort van spitsroeden lopen bij bep. kinderspelen, bijv. knijpen in de neus, kietelen, aan de oren of haren trekken. III-3-2
spitten graven: grǭvǝ (Gronsveld), omdoen: ømdū.n (Gronsveld) In de tuin, op een zeer klein perceel of een moeilijk te ploegen hoek van een akker de grond met een spade - al dan niet in voren - uitsteken en omkeren. De simplicia spaden, graven e.d. zijn bij absoluut gebruik van toepassing op het spitwerk als zodanig. Meestal kunnen ze ook transitief gebruikt worden met het te bewerken stuk grond (de tuin e.d.) als object. [N 11, 65a; N 11A, 146a + b + c; N 11A, 50b add; RND 4 + 7 + 8 + 10, zin 4; A 33, 6 + 7 + 16 add.; L 7, 25; S 34; Lu 1, 1c; monogr.; div.] I-1
splitsing van de stam vork: ideosyncr.  vuerk (Gronsveld) Het deel van de boom waar de stam zich in tweeën splitst (gaffel, mik, vork). [N 82 (1981)] III-4-3
sponningschaaf rabatschaaf: rǝbatšǭf (Gronsveld), sponningschaaf: špǫneŋšǭf (Gronsveld) De smalle schaaf die gebruikt wordt om sponningen te steken of te verdiepen. Zie ook afb. 39. Er bestaan verschillende uitvoeringen van de sponningschaaf. Zo kan de breedte van de zool en beitel variëren en is er bij sommige modellen een breedte- en eventueel ook een dieptegeleider aangebracht. Zie ook het volgende lemma. De sponningschaaf zonder geleider wordt doorgaans boorschaaf genoemd. Hij wordt gebruikt om reeds geschaafde sponningen te vergroten of te verdiepen. [N 53, 63a-b; N 53, 64; N 53, 66; N G, 37a; monogr.] II-12
spons spons: sjpoons (Gronsveld), špōns (Gronsveld) spons || spons om ruiten mee schoon te maken [DC 15 (1947)] III-2-1
spookschaaf bastringue: bastrɛ̄ (Gronsveld), hobel: hobǝl (Gronsveld), hoddel: hodǝl (Gronsveld) Klein, langwerpig schaafje, vroeger van hout, nu van ijzer, met twee handvatten en een schaafbeitel die door middel van twee schroeven in de gewenste stand wordt gebracht. De spookschaaf dient om hol- en bolvormige stukken glad te schaven. Zie ook afb. 49. De spookschaaf wordt door verschillende houtbewerkende beroepen gebruikt. De kuiper schaaft er bijvoorbeeld de buitenwand van vaten mee glad, terwijl de wagenmaker er wielspaken en andere gebogen oppervlakken mee bijwerkt. [N 53, 77; N E, 45a; N G, 38b; A 32, 3a-b; monogr.] II-12
spoorwiel kroonrad: kroonrad (Gronsveld) Het kamrad onder aan de koning dat in de rondsels of bonkelaars van de staakijzers grijpt; de kammen staan ofwel loodrecht op de wielschijf of in het verlengde ervan. Zie ook afb. 59, 63 en 64.26. In l 381b bevindt het spoorwiel zich op de steenzolder van de molen. [N O, 50i; N O, 50j; A 42A, 104, Sche 41] II-3
sporen van de haan hanensporen: hǭnǝspǭrǝ (Gronsveld), hǭnǝšpǭrǝ (Gronsveld) Doornachtige hoornuitwas van de poten van de haan. [N 6, 3; L 7, 27b; monogr.] I-12
sport van een stoel dwarslat: dweͅšlat (Gronsveld) ronde of vierkante latten, die soms de poten van een stoel aan de onderzijde verbinden [DC 19 (1951)] III-2-1