e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q193p plaats=Gronsveld

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stiekem achter haag en struik: aachter haog en sjtroék (Gronsveld), geniepig: geniepig (Gronsveld), heimelijk: hèimelik (Gronsveld, ... ), in der stille (< du.): ién d’r sjtelle (Gronsveld), stiekem: sjtiekem (Gronsveld, ... ), stilletjes: sjtellekes (Gronsveld), tussen het dort en het groen: tössjen ’t dort en ’t greun (Gronsveld) achterbaks || boosaardige streken in het geheim bedrijvend [heimelijk, geniepig, gniep, stiekem] [N 85 (1981)] || heimelijk || heimelijk, stiekem, in het geniep [stilles] [N 07 (1961)] || niet laten blijken dat iets bekend is of plaats vindt, in het geheim dingen doend [stiekem, heimelijk, tersmuiks] [N 85 (1981)] || stiekem III-1-4
stijf van vingers en handen stijf: sjtief (Gronsveld) stijf, van vingers en handen gezegd [scheef] [N 10 (1961)] III-1-2
stijfkop stier: sjtier (Gronsveld), stier-naas: sjtiernas (Gronsveld), stijfkop: sjtiéfkop (Gronsveld), stijflene: sjtiéfliéne (Gronsveld), vrouw.var.: lene van lena?  sjtiéfliéne (Gronsveld) iemand die zeer koppig is, die niet graag ongelijk toegeeft [stijfkop, werskop, stijloor, strekel] [N 85 (1981)] || stijfkop III-1-4
stijfkoppig dwars: dwës (Gronsveld) niet gemakkelijk te bewegen een houding of opvatting te laten varen of ongelijk te bekennen, zeer koppig [stug, wers] [N 85 (1981)] III-1-4
stijl stijl: št ̇ęjl (Gronsveld) De verticale zijde van een raamwerk of van een deur. Zie ook afb. 169. [N 56, 129a; monogr.] II-12
stijve mortel droge spijs: drø̜x [spijs] (Gronsveld) Metselmortel waar weinig water in is verwerkt. Zie voor de fonetische documentatie van het woord '(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 43a; monogr.] II-9
stikken stikken: (versjtêkke) (Gronsveld), sjtikke (Gronsveld) Stikken, sterven door ademgebrek (stikken). [N 84 (1981)] III-1-2
stille regen natte sneeuw: näote sjnie (Gronsveld) stille regen (vooral met sneeuw) [slek] [N 81 (1980)] III-4-4
stilstaan ju(j): jȳ (Gronsveld) Voermansroep om het paard te doen stilstaan. [JG 1b; N 8, 95e en 96; L B 2, 257; L 36, 81e; monogr.] I-10
stinken stinken: sjteenke (Gronsveld) Stinken: een vieze reuk van zich geven (stinken, rieken, ruiken, muffen, dassen). [N 84 (1981)] III-1-1