e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q193p plaats=Gronsveld

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tegenvaller strop: sjtröp (Gronsveld) een zwaar geldelijk verlies [krook] [N 89 (1982)] III-3-1
telen, verbouwen verbouwen: vǝrbou̯ǝ (Gronsveld) Het voor gebruik tot ontwikkeling brengen van een gewas. Zie ook de meer specifieke lemma''s ''zaaien'' (2.1) en ''poten, planten'' in aflevering I.5. Voor twachten zie Rutten, Haspengouwsch Idioticon 239: "winnen van zaad". [N Q, 9; L 1 a-m; S 20; Wi 43; monogr.] I-4
teleurgesteld (worden) verneukt: vernuük (Gronsveld) in zijn verwachtingen bedrogen uitkomend, teleurgesteld [sneu, snul, bedonderd, beteuterd] [N 85 (1981)] III-1-4
teleurstellen tegenvallen: tiëngevalle (Gronsveld) niet krijgen of ontvangen wat men had verwacht, in zijn verwachtingen bedrogen worden [teleur vallen] [N 85 (1981)] III-1-4
ten einde brengen gedaan maken: gedoën maoke (Gronsveld), vaardig maken: vêrdig maoke (Gronsveld) een werk ten einde brengen, afmaken [bolwerken, opzeilen] [N 85 (1981)] III-1-4
tengels pleisterlatjes: plīstǝrlɛtšǝs (Gronsveld  [(vero)]  ) Smalle, in L 210 ongeveer 5 cm brede en 2 cm dikke latten, die met een tussenruimte van 5 √† 10 cm tegen de balklaag worden gespijkerd. Zij vormen volgens de invuller uit L 210 de basis voor een glad plafond dat uit riet is gemaakt. [N 54, 146b; monogr.] II-9
tengels spijkeren pleisteren: plīstǝrǝ (Gronsveld  [(vero)]  ) De latten, in Q 193 ongeveer 2,2 x 7 cm in doorsnede, op de balklaag aanbrengen. In Q 193 werden de latten met behulp van 'pleisternagelen' ('plīstǝrnē.gǝl') vastgezet. Het woordtype 'de plafond klossen' werd in Q 1 gebruikt voor het aanbrengen van stukken hout tussen de ø̄bruggenø̄ van de bovenliggende vloerlaag. Zij vormden de basis voor een nieuw, glad plafond. Zie ook het lemma 'Balklaag', 'Roostering'. [monogr.] II-9
tepel deem: dęǝm (Gronsveld), demen: dē̜mǝ (Gronsveld), tepel: tippele (Gronsveld), tet: tɛt (Gronsveld) [L 49, 6b; A 30, 6b; Ge 1, 6b]borsttepels [N 10c (1961)] || Deem, speen, borst. [A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a, 39b en 40] I-12, I-9, III-1-1
tepel van een geit deem: dɛǝm (Gronsveld) [L 49, 6c; A 30, 6c; Ge 1, 6c; monogr.] I-12
tepel, tet deem: dęǝm (Gronsveld), tet: tęt (Gronsveld) Het afzonderlijk melkgevend orgaan van het varken of de tepel. [N 19, 19a; JG 1a, 1b; L 49, 6d; A 30, 6d; G 1, 6d; monogr.] I-12