e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q193p plaats=Gronsveld

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
veel drinken een verkopen: verkoüpe (’nne -) (Gronsveld), een vermeubelen: vermuübele (’nne -) (Gronsveld), een verperen: verpère (’nne -) (Gronsveld), hem een verknauwelen: ’m ’nne verknawele (Gronsveld), paven: pave (Gronsveld), peken: pëke (Gronsveld), teutelen: tuetele (Gronsveld), verputeren: verpuütere (Gronsveld), versauzen: versawze (Gronsveld), verzolen: verzaole (Gronsveld), zich bezuipen: zich bezoépe (Gronsveld), zich neer drinken: zich neer dreenke (Gronsveld), zuipen: zoepe (Gronsveld), zoeppe (Gronsveld), zoépe (Gronsveld), zuipen wie een karhengst: zoépe wie ’nne kerhyngs (Gronsveld), zuipen wie een muizenlok: zoépe wie e moûzeloëk (Gronsveld) alcohol (te veel alcohjol gebruiken) || drinken (overmatig -) || drinken (veel -) || drinken; Hoe noemt U: Veel en met graagte drinken (loeriën, leerzen) [N 80 (1980)] || zuipen [DC 35 (1963)] || zuipen, onmatig drinken [DC 38 (1964)] III-2-3
veel geld waard veel geld waard: völ geld wèerd (Gronsveld) veel geld waard: Die oude eikehouten kast is - - - [DC 39 (1965)] III-3-1
veel moeten betalen veel onkosten (zn.): vëul oonkoste (Gronsveld) veel kosten hebben, veel moeten betalen [brokken] [N 89 (1982)] III-3-1
veel te wijde broek flodderbroek: flodderbrook (Gronsveld), flotsbroek: Zie ook afb. p. 135.  flôtsbrook (Gronsveld) broek, veel te wijde ~ [flodderboks] [N 23 (1964)] || plus-four, ruimzittende broek die een eind onder de knie om het been sluit III-1-3
veelvraat vreetzak: vrëtzak (Gronsveld) veelvraat; Hoe noemt U: Iemand die gulzig is, gulzigaard (vraat, fretter, veelvraat, doorjager) [N 80 (1980)] III-2-3
veengrond, stuk niet ontgonnen hei of woeste grond braakgrond: brǭkgrōnt (Gronsveld) Een stuk grond waarop het mogelijk is een bepaald soort turf te steken. [I, 3; N 27, 4a; N 27,18a; S 39] II-4
veer anker: āŋkǝr (Gronsveld), pluim: plûim (Gronsveld), veer: vèr (Gronsveld), veertje: dim.mv.  vaerkes (Gronsveld, ... ) Staaf ijzer die de verbinding vorm tussen enerzijds de buitenmuur met daarop de schieter en anderzijds de binnenmuur, vloer, gording etc. De veer is aan een uiteinde van een oog voorzien en aan de andere zijde plat uitgesmeed. De schieter wordt door het oogvormige uiteinde van de veer gestoken dat buiten de buitenmuur uitsteekt. Het plat uitgesmede gedeelte van de veer wordt met behulp van spijkers op de bovenkant van de balk of op het zijvlak ervan vastgezet. Zie ook afb. 72. [N 31, 38b; N 54, 124c; monogr.] || veer || veer, pen, pluim || veer: elk der huidbekleedsels van een vogel bestaande uit een buisje dat aan weerszijden baarden en baardjes draagt (pluim, veer) [N 83 (1981)] II-9, III-4-1
veevoer verzamelen kruiden: krou̯ǝ (Gronsveld) Het plakken, trekken, steken of snijden van veevoer. Veevoer kan bestaan uit groenvoer, rapen, gras of gewassen als lupinen en serradella. Het verzamelen van veevoer kan dus bestaan uit verschillende handelingen. Object als "groenvoer", "konijnenvoer", "gras" e.a. zijn niet gedocumenteerd. Zie ook het lemma ''knollen uittrekken'' (2.2.6) in aflevering wld I.5. [N Q, 11c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 36, 65; monogr.] I-11
veevoerkookketel machinesketel: mǝšinskē̜ ̞tǝl (Gronsveld) De ketel waarin het voer voor het vee gekookt en gemengd wordt. In deze ketel wordt ook wel de was gekookt. Soms worden het voer voor de koeien en dat voor de varkens in dezelfde ketel bereid, meestal echter niet; zie het lemma "varkensketel" (2.2.11). De ketel kan apart, los zijn of (moderner) vast (als een ronde bak met een deksel en een aftapkraan) met een vuur verbonden zijn dat er onder brandt. Aan dit laatste doen vooral de benamingen stookketel, stoomketel en machinesketel denken. De inhoud is dan 100 liter of meer, de hoogte van het geheel ongeveer 150 cm en de doorsnede ruim 100 cm. Zie ook afbeelding 8 bij het lemma "voorstal" (2.2.5). [N 5 A, 35b; N 4, 57; monogr.] I-6
vegen, keren keren: kère (Gronsveld) Door strijken met een bezem, borstel van stof reinigen (keren, vegen, wissen, vagen) [N 79 (1979)] III-2-1