24848 |
afvallen van bladeren |
ruizelen:
ruuzele (van bloemen) (Q193p Gronsveld)
|
afvallen van bladeren [DC 48 (1973)]
III-4-3
|
19701 |
afwas |
afwas:
ōͅfwās (Q193p Gronsveld)
|
het vaatwerk dat op een bepaald ogenblik afgewassen moet worden [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19429 |
afwasborstel |
afwasborstel:
aofwaasbuüstel (Q193p Gronsveld)
|
Borstel waarmee potten en pannen gereinigd worden (borstel, schrobbertje) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19580 |
afwassen |
afwassen:
aofwase (Q193p Gronsveld),
schotelen wassen:
sjoëtele wase (Q193p Gronsveld),
šūtələ wāsə (Q193p Gronsveld)
|
de afwas doen || vaatwerk (borden, lepels, messen, pannen, enz.) met behulp van warm water of zeepsop schoonmaken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19529 |
afwasteil, afwasbak |
afwasbak:
aofwaasbak (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld,
Q193p Gronsveld)
|
afwasbak [N 07 (1961)] || bak waarin men afwast [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19655 |
afwaswater |
afwaswater:
ōͅfwāswāətər (Q193p Gronsveld)
|
Het water, vermengd met zeep of soda, waarin het vaatwerk afgewassen moet worden [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
21682 |
afzetten |
springen:
sjprijnge (Q193p Gronsveld),
stropen:
sjtruepe (Q193p Gronsveld)
|
meer laten betalen dan een artikel waard is; te duur doen betalen [strepen, aankomen, strafelen, straffen, stropen, stroefen, scholpen, nijpen, afdrogen, overschatten] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
33645 |
akker |
akker:
akǝr (Q193p Gronsveld),
akkerland:
akǝrlānt (Q193p Gronsveld),
stuk:
štøk (Q193p Gronsveld)
|
Met het begrip ɛakkerɛ wordt in dit lemma bedoeld een bepaald begrensd stuk akkerland of bouwland. Veel respondenten uit Belgisch Limburg beschouwen perceel als een notariswoord. De woordtypen tarweland, haverland, bietenland, korenveld en koren duiden op een stuk land waarop een bepaald gewas wordt verbouwd.' [N 27, 2a; N 11, 1b; A 11, 4; A 3, 40; JG 1a, 1b, 1d; L 37, 11b; L 19b, 1a; Vld.; monogr.]
I-8
|
24866 |
akkerdistel, distel |
distel:
distel (Q193p Gronsveld)
|
distel
III-4-3
|
33655 |
akkergrens, grensvoor |
reen:
rēn (Q193p Gronsveld)
|
De grens tussen twee afzonderlijke akkers in de vorm van een diepe voor die met de ploeg getrokken wordt. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen øvoorŋ resp. øvoordŋ het lemma ɛploegvoorɛ (wld I.1, blz. 105-106).' [N 11, 56; N 11A, 120; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; L B2, 268; L 24, 27; L 41, 24; monogr.]
I-8
|