20161 |
gebroeders; niet gebruiken |
gebroers:
gebreurs (Q193p Gronsveld)
|
gebroeders
III-2-2
|
22436 |
gebruik |
gebruik:
gebruuk (Q193p Gronsveld)
|
Een wijze van doen die in meer of minder ruime kring in zwang is [gebruik, gewoonte, gewente, zwang, geplogenheid]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
19049 |
gedachte |
gedachte:
gedéchte (Q193p Gronsveld)
|
gedachte
III-1-4
|
19248 |
gedenken; gedachtenis |
gedenken:
gedeenke (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld),
rappeleren:
rappelere (Q193p Gronsveld)
|
herinneren || terugdenkend aan overleden personen op bepaalde data [gedenken, geheugen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19090 |
gedienstig |
gedienstig:
gedeenstig (Q193p Gronsveld)
|
dienstwillig
III-1-4
|
17545 |
gedrongen persoon |
bonk:
t ès ne boonk (Q193p Gronsveld)
|
gedrongen, een gedrongen postuur hebben [N 10 (1961)]
III-1-1
|
33915 |
gedrukt |
(ze is) open:
ūǝpǝ (Q193p Gronsveld)
|
Een slecht passend tuig - vooral het gareel bij het trekken - drukt door op de huid. Het paard krijgt drukwonden en vlekken. Vgl. het lemma ''witte vlekken'' (7.34). [N 8, 94b]
I-9
|
19046 |
geduld |
geduld:
gedueld (Q193p Gronsveld),
patience (fr.):
vero.
passjéns (Q193p Gronsveld)
|
geduld
III-1-4
|
19256 |
gedupeerd |
bezeikt:
bezèik (Q193p Gronsveld),
de zak moeten lappen:
de zak môtte lappen (Q193p Gronsveld),
gepierd:
gepierd (Q193p Gronsveld),
lappig zijn:
leppig zién (Q193p Gronsveld),
uit zijn:
oét zién (Q193p Gronsveld)
|
de dupe zijn || gedupeerd zijn || veel nadeel of hinder van een of andere daad of woorden ondervindend [gezien, geleverd, gepluimd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18916 |
gedwee |
gewillig:
gewêllig (Q193p Gronsveld),
tam:
täom (Q193p Gronsveld)
|
blijken van onderworpenheid tonend, zonder nadenken opdrachten uitvoerend [gewillig, braaf, gedwee, gemakkelijk, goed, zacht] [N 85 (1981)] || gedwee
III-1-4
|