34212 |
hoeden van koeien |
hoeden:
hø̄jǝ (Q193p Gronsveld)
|
[N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.]
I-11
|
33804 |
hoef |
hoef:
hōf (Q193p Gronsveld)
|
Zie afbeelding 2.26. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 6; N 8, 32.8 en 32.17; S 14]
I-9
|
34099 |
hoef van de koe |
poot:
pūt (Q193p Gronsveld)
|
De hoef van de koe, in zijn geheel. [N 3A, 119a; JG 1a, 1b]
I-11
|
31598 |
hoefijzer |
hoefijzer:
hōf˱īzǝr (Q193p Gronsveld
[(mv -īzǝrǝ)]
)
|
IJzeren hoefbescherming, meestal in de vorm van de onderrand van de hoef. Het hoefijzer wordt doorgaans met behulp van hoefnagels aan de hoef bevestigd. Zie ook afb. 221 en het lemma ɛhoefijzer met speciale vorm of uitrustingɛ.' [N 13, 84; N 33, 352; L 35, 104; L 27, 6 add.; JG 1a; JG 1b; monogr.; Vld.]
II-11
|
31609 |
hoefmes |
hoefrenet:
hōfrǝne̜t (Q193p Gronsveld)
|
Het mesachtige werktuig waarmee de paardenhoef wordt bijgesneden en gereinigd alvorens het nieuwe hoefijzer wordt geplaatst. Zie ook afb. 228. Invullers uit L 165 en L 213 gebruikten een tang om hoorn van de hoef af te knippen. [JG 1a; JG 1b; N 33, 363-365; monogr.; N 33, 181]
II-11
|
31608 |
hoefstompen |
hoefstompen:
hōfštø̄mp (Q193p Gronsveld
[(enk -stomp)]
)
|
De oude hoefnagels die uit de hoef van het paard worden gehaald bij het verwijderen van de versleten hoefijzers. Volgens het Gronsvelds woordenboek (pag. 181) werden de hoefstompen gebruikt om de stelen van schoppen, borstels, rieken e.d. vast te zetten. [monogr.; JG 1b]
II-11
|
22871 |
hoekschop |
corner (eng.):
kurner (Q193p Gronsveld),
Verbastering van het Eng. "corner". Ook "körner".
kurner, [körner} (Q193p Gronsveld)
|
Hoekschop (voetbalterm). || Hoekschop. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
30074 |
hoeksteen |
brik:
brek (Q193p Gronsveld)
|
Metselsteen die wordt gebruikt op de hoeken van metselwerk. Volgens de invuller uit L 210 is de maat van de hoeksteen afhankelijk van het soort metselverband. Het kan een hele steen zijn, maar meestal is het een 'drieklezoor', driekwart van een metselsteen. Zie ook het lemma 'Drieklezoor' in wld ii.8, pag. 74. [N 31, 9c]
II-9
|
17763 |
hoektand |
oogstand:
aogstaand (Q193p Gronsveld)
|
hoektand [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
29940 |
hoektroffel |
hoekijzer:
hōk˱īzǝr (Q193p Gronsveld)
|
Metselwerktuig om hoeken te bepleisteren. Het blad van de hoektroffel is V-vormig gebogen en biedt op deze wijze de mogelijkheid een zuivere lijn van het pleisterwerk te verkrijgen. Zie afb. 1c. In K 278 kende men 'hoekpleisters' voor een buitenhoek ('vør nǝn˱ bø̜̄jtǝnhuk') en voor een binnenhoek ('vør nǝn˱ benǝnhuk'). Ook de invuller uit Q 83 maakt dit onderscheid. Volgens de invuller uit Q 198a wordt de hoektroffel niet gebruikt door de metselaar, wel door de stucadoor. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '-(troffel)' en '-(truweel)' het lemma 'troffel'. [N 30, 8b; monogr.]
II-9
|