30076 |
houten klosje |
noot:
nut (Q193p Gronsveld)
|
Houten klosje met daarin een geboord gat waarlangs het touw met aan de onderzijde het gewicht van het schietlood, naar beneden kan zakken. Zie ook afb. 29. [N 30, 11b; monogr.]
II-9
|
34367 |
houten stamper |
stoter:
štȳtǝr (Q193p Gronsveld)
|
Houten stamper om aardappelen voor de varkens mee tot puree te stampen. [N 18, 133; N 18, 134; S 20, add.; monogr.]
I-12
|
19974 |
houtmolm |
houtmeel:
houtmèël (Q193p Gronsveld)
|
houtmeel [DC 30 (1958)]
III-2-1
|
19629 |
houtskool |
ameren:
aomere (Q193p Gronsveld),
ǭmǝrǝ (Q193p Gronsveld),
amerenstub:
aomeresjtöb (Q193p Gronsveld),
vlaam-assen:
vlaam-asse (Q193p Gronsveld)
|
De verbrande houtresten. Deze worden bewaard ofwel onder de oven of buiten onder de oven of in een hoek van het bakhuis (Weyns 41). De as dient wel als weidebemesting of wordt rond salade, kolen en bonen gestrooid om de slakken ervan af te houden (Weyns 41). [N 29, 11a; OB 2, 2b; OB 2, add.; OB 2, 2f; monogr.] || houtskool || houtskoolstof || resten van houtskool
II-1, III-2-1
|
25518 |
houtskool verwijderen |
trekken:
trękǝ (Q193p Gronsveld),
vegen:
vē̜gǝ (Q193p Gronsveld)
|
Het eventueel bij het werkwoord opgegeven zelfstandig naamwoord "houtskool" of heteroniemen hiervoor worden niet gedocumenteerd. Zie voor de fonetische documentatie van deze woorden het lemma ''houtskool''. [N 29, 11b; OB 2, 2b; monogr.]
II-1
|
24170 |
houtsnip |
houtsnep:
houtsjnep (Q193p Gronsveld),
snep:
sjnep (Q193p Gronsveld)
|
houtsnip || houtsnip (34 grote uitgave van watersnip [116], maar dan bosvogel; meest op trek; ook zeldzame broedvogel; roep in de lente [tsp...wok, wok, wok]; jachtvogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
19476 |
houtspaander |
fok:
fôk (Q193p Gronsveld)
|
dikke splinter om pijp aan te steken
III-2-1
|
31803 |
houtsplinter |
splinter:
šplēǝntǝr (Q193p Gronsveld)
|
Afgesprongen of afgeslagen klein stukje hout. [N 55, 188a-b; RND 6; L monogr.; monogr.]
II-12
|
24329 |
houtworm |
houtworm:
houtwurrem (Q193p Gronsveld),
WLD
houtwörrem (Q193p Gronsveld),
meubelworm:
muuebelwörrem (Q193p Gronsveld)
|
houtworm [DC 23 (1953)] || wormpje dat gangen graaft in het hout van meubels enz. [meemel, muitel, meutel] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
29627 |
houweel |
bikkel:
bekǝl (Q193p Gronsveld)
|
Houweel of hak die vroeger gebruikt werd om de wielen van de kar of wagen vrij te maken als die vastgelopen was op slechte wegen. Deze hak werd ook gebruikt als steun voor de kar of wagen tot de wegen beter werden en de hak als steun vervangen werd door de zware karsteun. [N 17, 83; JG 1d; monogr.]
I-13
|