24723 |
knop waaruit twijg groeit |
knoop:
ideosyncr.
knôp (Q193p Gronsveld),
oog:
ideosyncr.
ôug (Q193p Gronsveld)
|
De knop waaruit scheuten of loten te voorschijn komen (loot, oog, knop). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
34337 |
knorren |
kruchten:
krø̜xtǝ (Q193p Gronsveld)
|
Het natuurlijke geluid van een varken. [N 19, 23; Wi 56; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
21825 |
knorren (wbd) |
kuieren:
Van Dale: II. kuieren, (gew.) keuvelen, kouten, gezellig praten.
kuejere (Q193p Gronsveld)
|
zachtjes kreunen en knorren, gezegd van kleine kinderen die voldaan en tevreden zijn [grutten, kaaieren] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
19350 |
knorrepot |
grijnegel:
griéniégel (Q193p Gronsveld),
grijnijzer:
grieniezer (Q193p Gronsveld),
griéniézer (Q193p Gronsveld),
iezegrim:
iézegrim (Q193p Gronsveld),
monkerd:
moonkert (Q193p Gronsveld),
potentaat:
pottentaot (Q193p Gronsveld)
|
brompot || iemand die voortdurend ontstemd is en dat laat blijken [grijspot, gruis, grijsmanne-tje, knorrepot] [N 85 (1981)] || knorrepot
III-1-4
|
17880 |
knuppel, knots |
kol:
kul (Q193p Gronsveld),
stok:
ṣtɛ.k (Q193p Gronsveld)
|
Knots: zware stok om mee te slaan, van onderen dikker dan van boven (kuis, knots, knoest, klepel). [N 84 (1981)] || knuppel [RND]
III-1-2
|
22381 |
knutselen |
klootvinken:
Vgl. Gronsveld Wb., pag. 223: kloetveenke, bezig zijn met een werk dat weinig of geen resultaat oplevert.
kloetveenke (Q193p Gronsveld)
|
Allerlei kleine voorwerpen uit liefhebberij en met geringe hulpmiddelen maken [knutselen, kutselen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
34058 |
koe |
koe:
ku (Q193p Gronsveld),
kø̄ (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld),
kō (Q193p Gronsveld)
|
Volwassen vrouwelijk rund, in de regel een rund dat één of meerdere keren gekalfd heeft. Zie afbeelding 5. Op de kaart is het woordtype koe niet opgenomen. [JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 11; Gwn V, 2a; L 1a-m; L 4, 37; L 5, 27b; L 7, 61b; L 14, 26 en 88; L 20, 11; L 27, 5 en 57; L 29, 44; L 38, 44; L 40, 21b; L 44, 16, 21a en 39; R 12, 29; R (s]
I-11
|
34066 |
koe die eenmaal heeft gekalfd |
eerste koe:
īrstǝ [koe] (Q193p Gronsveld),
gekalfd rind:
gǝkāf rēnt (Q193p Gronsveld),
koe van haar eerste kalf:
[koe] vān hø̄r īrstǝ kāf (Q193p Gronsveld)
|
Zie afbeelding 6. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe''(3.3.1). [N C, 14a; monogr.]
I-11
|
34068 |
koe die tweemaal heeft gekalfd |
koe van haar tweede kalf:
[koe] vān hø̄r twīdǝ kāf (Q193p Gronsveld),
tweede koe:
twīdǝ [koe] (Q193p Gronsveld)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) resp. (kalf) de lemmata ''koe'' (3.3.1) en ''kalf'' (3.1.1). [N 3A, 26a; N C, 14b]
I-11
|
34126 |
koe met gebogen, opgezette rug |
gepokkelde koe:
gǝpōkǝldǝ kō (Q193p Gronsveld)
|
[N 3A, 145c]
I-11
|