19467 |
kolenslik |
schlamm (d.):
sjlaam (Q193p Gronsveld)
|
kolenslik
III-2-1
|
19615 |
kom |
pateel:
petiel (Q193p Gronsveld)
|
ondiepe, aarden kom
III-2-1
|
17813 |
komen |
komen:
kūəmə (Q193p Gronsveld)
|
komen [RND]
III-1-2
|
19699 |
komfoor |
komfoor:
komfoer (Q193p Gronsveld)
|
komfoor
III-2-1
|
20764 |
komijnekaas |
communiekaas:
kemuniekies (Q193p Gronsveld),
kantert:
kaantert (Q193p Gronsveld)
|
komijnekaas || Komijnekaas (kantert, kemuuniekaas?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18835 |
komisch |
belachelijk:
beléchelik (Q193p Gronsveld)
|
lachwekkend omdat de tegenstelling tussen het gepretendeerde en het werkelijke doorzien wordt [komisch, vies] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20005 |
konijn |
konijn:
knijn (Q193p Gronsveld)
|
konijn
III-2-1
|
24322 |
konijnenhol |
aard:
Gronsveld Wb
êrd (Q193p Gronsveld)
|
Hoe noemt u het in de grond uitgegraven verblijf van een konijn (kneut, pijp, potje) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
20133 |
konijnenjong |
konijntje:
kneͅi̯nšəs (Q193p Gronsveld)
|
konijn, jongen ve konijn [N 19 (1963)]
III-2-1
|
21266 |
koning |
koning:
kuəniŋ (Q193p Gronsveld),
kȳ(ǝ)neŋ (Q193p Gronsveld)
|
De zware staande as die bij de Hollandse molen de drijfkracht van de roeden overbrengt vanaf het aswiel via wieg of bovenbonkelaar en spoorwiel naar de rondsels van de staakijzers. Zie ook afb. 64.23. [N O, 50d; Sche 40; monogr.; A 42A, 14] || koning [RND]
II-3, III-3-1
|