19114 |
bang |
bang:
bang (Q193p Gronsveld)
|
een min of meer beredeneerde vrees van iets hebbend [bang, schouw] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18848 |
bangerik |
bange piezel:
bangepiézel (Q193p Gronsveld),
bangeschijter:
bangesjieter (Q193p Gronsveld),
bangesjiéter (Q193p Gronsveld),
enne bangesjieter (Q193p Gronsveld),
schijter:
sjieter (Q193p Gronsveld),
zeikerd:
enne zèikert (Q193p Gronsveld)
|
bangerd || bangerik [schiethoes] [N 07 (1961)] || iemand die altijd bang is [bloodaard, coion, bangerik] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21886 |
bank van lening |
lommerd:
Van Dale: lommerd, bank van lening, pandjeshuis.
lommerd (Q193p Gronsveld)
|
de instelling van gemeente of particulieren waar men geld krijgt op onderpand van onroerende goederen [bank van lening, lommerd, pandjeshuis] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21633 |
bankbiljet |
bankbiljet:
e baankbiljet (Q193p Gronsveld),
briefje:
e breefke (Q193p Gronsveld)
|
bankbiljet, banknoot, een ~ [briefke?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
31319 |
bankschroef |
schoefstok:
šr ̇ǫwfštǫk (Q193p Gronsveld)
|
Het werktuig dat aan de voorzijde ter hoogte van één van de poten en soms ook aan de zijkant van de werkbank is aangebracht en dient om werkstukken vast te klemmen. De bankschroef bestaat uit een houten blok dat met het werkblad verbonden is door middel van een horizontale draadspil die er dwars doorheen steekt. Aan de voorzijde is deze spil voorzien van een houten of ijzeren zwengel waarmee de bankschroef los- en vastgedraaid kan worden. Zie ook afb. 113. [N 53, 208j; N 53, 208n-o; monogr.]
II-12
|
24299 |
barbeel |
berp:
berb (Q193p Gronsveld),
Gronsveld Wb
berb (Q193p Gronsveld)
|
barbeel (witvis) || Hoe noemt u de barbeel: een zoetwatervis. De buikvinnen staan ver achter de borstvinnen, ter hoogte van de rugvin. Het lichaam is lang en slank en de staartvin is diep ingesneden. De bek heeft geen tanden, wel dikke lippen, waarvan de bovenste lange baard [N 83 (1981)]
III-4-2
|
20181 |
barensweeën |
ween:
weëen (Q193p Gronsveld)
|
Barenswee: periodieke pijnen die voorafgaan aan het baren (poos). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
18613 |
baret |
baret (<fr.):
barêt (Q193p Gronsveld)
|
plat hoofddeksel
III-1-3
|
24120 |
barmsijs |
berpje:
berbke (Q193p Gronsveld),
acanthis flammea
berbke (Q193p Gronsveld)
|
barmsijs || sijs: barmsijs (12,5 bruin, met steeds rood voorhoofd en zwart sikje; alleen in sommige jaren op trek; gewoonten als sijs [006]; ook in mast- en berkenbos; twee soorten [N 09 (1961)]
III-4-1
|
18173 |
barrevoets |
barrevoets:
vgl. op bloetse veuj blootsvoets.
béreves (Q193p Gronsveld),
op zijn blote voeten:
up sən blutsə vø:j (Q193p Gronsveld)
|
blootvoets [RND] || op kousevoeten [bereves]
III-1-3
|