24350 |
marter |
fluwijn:
Gronsveld Wb
flewijn (Q193p Gronsveld),
fouine (fr.):
Gronsveld Wb
fewijn (Q193p Gronsveld),
mustela martes
fe’wyn (Q193p Gronsveld),
vuurder:
vëurder (Q193p Gronsveld)
|
Hoe noemt u het slanke roofdiertje, geelbruin tot donkerbruin, met lange dekharen. De kop is spits met grote oorschelpen, het lichaam is lang en lenig. Het heeft een lange staart en korte poten; marter (fluwijn) [N 83 (1981)] || marter || steenmarter
III-4-2
|
22440 |
masker |
maske:
maske (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld)
|
1. Masker. || Een min of meer naar de vorm van het gezicht gemaakte bedekking die dient om dit onherkenbaar te maken of er een bepaalde gedaante aan te geven [mombakkes, mommegezicht, bambakkes, masker]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
30093 |
massieve muur |
dikke muur:
dekǝ mūr (Q193p Gronsveld)
|
Massieve muur zonder spouw. De dikte van buitenmuren die op deze wijze werden opgemetseld, kon anderhalf-, twee- of tweeëneenhalfsteens zijn. Zie ook het lemma 'Tweesteense muur'. Massieve muren isoleerden slecht warmte en geluid. Bovendien waren ze moeilijk waterdicht te maken. Optrekkend vocht ging men tegen door regelmatig een laag asfaltpapier tussen de voegen te leggen. Zie ook het lemma 'Asfaltpapier'. Het woord '(muur)' is fonetisch gedocumenteerd in het lemma 'Muur'. [N 31, 36a]
II-9
|
33044 |
mathaak |
zichtehaak:
zextǝnhǭk (Q193p Gronsveld)
|
Doorgaans licht gebogen ijzeren tand aan een houten steel, die bij het maaien met de zicht gebruikt wordt om het graan bij het eigenlijke inkappen op te tillen en om het afgeslagen graan bij elkaar te trekken. In de volgende plaatsen geen specifieke benaming bekend: L 316, 317, 355, 356, 358, 363, 365, 366, 368, 413. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). Vergelijk ook de betekeniskaart 30 bij het lemma ''zicht'' (4.3.1) voor de geografische uitbreiding van pik in de betekenis "zicht" naast die van pik in de betekenis "mathaak". Zie afbeelding 5. [N 18, 72 en 73; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 10; L 45, 10; R 3, 66; Gwn 7, 5; monogr.; add. uit N 11, 88; N 15, 16c en 16g; A 4, 28; A 23, 16.2; L 20, 28; Lu 1, 16.2]
I-4
|
19393 |
matras |
matras:
matras (Q193p Gronsveld),
metras (Q193p Gronsveld)
|
Het algemene woord voor een met stro, paardehaar, kapok, veren enz. stijf gevulde beddezak die dient als onderbed (matras, bed) [N 79 (1979)] || matras
III-2-1
|
18414 |
matrozenpakje |
matrozenpakje:
matrozepekske (Q193p Gronsveld),
WLD
matrozepekske (Q193p Gronsveld)
|
matrozenpakje (soort jongenskostuum) [N 26 (1964)]
III-1-3
|
22596 |
matsen, mitsen (kaartspel) |
mitsen:
mitsje (Q193p Gronsveld)
|
Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)]
III-3-2
|
19825 |
mattenklopper |
klopper:
kloͅpər (Q193p Gronsveld)
|
mattenklopper [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
20909 |
mayonaise |
mayonaise:
màjjənéés (Q193p Gronsveld)
|
mayonaise [RND]
III-2-3
|
18129 |
mazelen |
mazelen:
maozele (Q193p Gronsveld)
|
Hoe noemt men de besmettelijke kinderziekte waarbij de huid vele kleine rode vlekjes vertoont (Nederl. mazelen)? [DC 25 (1954)]
III-1-2
|