18235 |
medaillon |
medaille:
medäolzje (Q193p Gronsveld),
medaillon:
middeljou (Q193p Gronsveld),
middeljoûng (Q193p Gronsveld)
|
medaille || mediallon || rond, ovaal- of hartvormig sieraad waarin een portretje of iets dergelijks bewaard wordt [medaillon, mejonneke, boot, coulant] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18855 |
medelijden |
compassie:
kompassie (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld),
moeite:
meujte (Q193p Gronsveld),
meute (Q193p Gronsveld)
|
een gevoel van smart over het leed van andere mensen [medelijden, kompassie, deernis, deer] [N 85 (1981)] || medelijden
III-1-4
|
21038 |
meel |
meel:
mę̄l (Q193p Gronsveld)
|
Het gemalen, maar nog niet bewerkte graan. Het woordtype boulté, het voltooid deelwoord van het Waalse ɛboulterɛ, ɛbouleterɛ, ø̄builenø̄, duidt er mogelijkerwijs op dat het graan in de genoemde plaatsen al een bepaalde bewerking heeft ondergaan. Zie ook het lemma ɛgemalen, niet gezuiverd graanɛ in wld II.1, pag. 85.' [Wi 53; JG 1a; JG 1b; l monogr.; N O, 37b; Sche 49; Sche 55; Vds 144; Vds 145; Vds 159; Jan 151; Jan 167; Jan 242; Coe 152; Coe 217; Grof 153; Grof 176; monogr.; Vld; Jan 9; Jan 10; Jan 11; Jan 14; Coe 9; Coe 14; N O, 24a; A 42A, 40; N D, 23; A 42A, 36 add.; N O, 19b]
II-3
|
25646 |
meel dat gebruikt wordt voor peperkoekdeeg |
zeeuws meel:
zēws mē̜l (Q193p Gronsveld)
|
[N 29, 88a; N 29, 88b]
II-1
|
25642 |
meel dat gebruikt wordt voor taai-taaideeg |
zeeuws meel:
zēws mē̜l (Q193p Gronsveld)
|
[N 29, 87a; N 29, 87; N 29, 87b]
II-1
|
24421 |
meelmijt |
meelworm:
WLD
mèelworrem (Q193p Gronsveld),
mijt:
mīēt (Q193p Gronsveld)
|
mijt die in vochtig meel leeft [N 26 (1964)]
III-4-2
|
25478 |
meelopslagplaats |
magazijn:
magazęjn (Q193p Gronsveld),
meelhok:
mē̜lhok (Q193p Gronsveld),
meelzolder:
mē̜lzoldǝr (Q193p Gronsveld)
|
De ruimte of plaats waar het meel opgeslagen wordt. [N 29, 105b; N 29, 105e]
II-1
|
26516 |
meelpijp, meelgoot |
meelpijp:
[meel]pīp (Q193p Gronsveld)
|
De pijp of goot onder de molenstenen waardoor het meel naar beneden komt. Zie ook afb. 83 en 84. Het woorddeel ømeelŋ- is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 24a; A 42A, 40; N D, 23; Sche 55; Vds 159; Jan 167; Coe 152; Grof 176; monogr.]
II-3
|
33150 |
meelschepje |
meelschup:
mɛ̄lšø̜p (Q193p Gronsveld)
|
Een houten vat voorzien van een steel dat diende om droog meel te scheppen. Vergelijk de lemma''s ''graanschop, schepschop'' (6.3.13) en ''graanschep'' (6.3.15). [N 18, 9b]
I-4
|
24422 |
meelworm, larve van de meeltor |
meelworm:
mēēlwörrem (Q193p Gronsveld),
WLD
mèelworrem (Q193p Gronsveld)
|
meeltor-larve, wormpje dat in (oude) meelvoorraden voorkomt [meelworm] [N 26 (1964)]
III-4-2
|