33930 |
neusriem |
naasriem:
nǭsrēm (Q193p Gronsveld)
|
Leren riempje van het hoofdstel dat over de neus van het paard loopt. [N 13, 23]
I-10
|
34370 |
neusring |
muntel:
møntǝl (Q193p Gronsveld),
mø̄ntǝl (Q193p Gronsveld)
|
Ring in de neus van het varken die het wroeten moet beletten. [N 19, 26; JG 2c; mongr.]
I-12
|
17613 |
neusvleugel |
neusvleugel:
naosvluugel (Q193p Gronsveld)
|
neusvleugel [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
20482 |
nicht |
nice-je:
nisje (Q193p Gronsveld)
|
nicht; Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van nichten (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achternichten?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
17698 |
nier |
nier:
neer (Q193p Gronsveld)
|
nier [N 10 (1961)]
III-1-1
|
34208 |
nierbekkenontsteking |
nierkrankte:
nērkrɛŋkdǝ (Q193p Gronsveld)
|
Een aandoening van de pisbuis, vervolgens van de blaas en van een van de pisleiders en tenslotte van het nierbekken. De kwaal komt bijna uitsluitend bij het vrouwelijk dier voor. De dieren hebben minder eetlust, herkauwen weinig, vermageren, hebben een droge en stugge huid. Ze urineren telkens in kleine hoeveelheden. De oorzaak is een bepaalde smetstof. Zie ook het lemma ''chronische nier- en nierbekkenontsteking'' in wbd I.3, blz. 486. [N 3A, 94; N 52, 29; A 48A, 43]
I-11
|
18094 |
niersteen |
niersteen:
neersjtejn (Q193p Gronsveld)
|
Nier-, gal- en blaassteen: steenachtige zelfstandigheid in galblaas, nieren of blaas (steen, graveel, graveelsteen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
34153 |
niet behouden |
niet behouden:
nēt bǝhāwǝ (Q193p Gronsveld)
|
Niet bevrucht. De koe wordt drie weken na de dekking weer tochtig. [N 3A, 32b]
I-11
|
34149 |
niet bevrucht |
leeg:
lēx (Q193p Gronsveld),
mans:
mās (Q193p Gronsveld)
|
Niet bevrucht bij dekking, gezegd van de koe. [N C, 19; N C, 18]
I-11
|
24716 |
niet gedijen |
geen druif inhebben:
ideosyncr.
’t hèt gèinen droûf ién (Q193p Gronsveld),
verarmoeden:
ideosyncr.
verérmeuje (Q193p Gronsveld)
|
Niet goed groeien, gezegd van planten (niet tieren, niet aarden). [N 82 (1981)]
III-4-3
|