19177 |
nieuwsgierigaard |
nieuwsgierige naas:
noûwsjierige naas (Q193p Gronsveld)
|
iemand die alles nieuwsgierig bekijkt [gaper] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18020 |
niezen |
niesten:
neeste (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld)
|
niezen [niese, nieste] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
18122 |
nijdnagel |
nijd:
niët (Q193p Gronsveld)
|
Hoe noemt men een los stukje vel aan de rand van de nagel van een vinger? (Nederl. nij(d)nagel, dwangnagel, stroopnagel). [DC 30 (1958)]
III-1-2
|
30857 |
nijptang |
pitstang:
petštaŋ (Q193p Gronsveld)
|
In dit lemma zijn de benamingen opgenomen voor tangen van diverse vorm en grootte die vooral dienen om spijkers uit trekken, maar vaak ook gebruikt worden om draadnagels of metaaldraad af te knippen. Zie ook afb. 144. Uit het Leuvens materiaal L B2, 228-229 blijkt, dat het woordtype trektang vooral de benaming is voor een vrij grote tang waarmee spijkers kunnen worden uitgetrokken. [N 33, 180; N 64, 47b; L B2, 228-229; monogr.; div.]
II-11
|
19199 |
niksnut |
sjappie:
sjappie (Q193p Gronsveld)
|
niksnut
III-1-4
|
20504 |
nippen |
nippen:
nippe (Q193p Gronsveld)
|
Hoe noemt U: Met kleine beetjes drinken (pisen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20401 |
noemen |
noemen:
neume (Q193p Gronsveld)
|
noemen, een naam geven [DC 03 (1934)]
III-2-2
|
25560 |
nog niet uitgerezen deeg |
nog niet losgekomen:
nox nēt losgǝkuǝmǝ (Q193p Gronsveld)
|
[N 29, 26a; monogr.]
II-1
|
19455 |
noodbed, kermisbed |
legerbedje:
lëgerbedsje (Q193p Gronsveld),
paljas:
paljas (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld),
fr. paillasse
paljas (Q193p Gronsveld)
|
Bed dat in tijd van nood op de grond wordt opgemaakt (kermisbed, paljas, paljas parterre) [N 79 (1979)] || bed tot noodhulp op de vloer gespreid || kermisbed || veldbed
III-2-1
|
30131 |
noors verband, kettingverband |
kettelverband:
kętǝlvǝrbānt (Q193p Gronsveld)
|
Metselverband dat doorgaans wordt toegepast bij halfsteensmuren, maar dat ook bruikbaar is bij steensmuren. Zie ook afb. 36. Het verband is als volgt opgebouwd: eerste laag: kop, kop, strek, strek, kop, strek; tweede laag: drieklezoor, strek, kop, strek, strek; derde laag: kop, kop, strek, strek, kop, strek, enz. (Westra, pag. 15/16). De volgorde van de verschillende lagen kan variëren. [N 31, 24f; monogr.; N 31, 24e]
II-9
|