33762 |
benamingen van het paard naar de leeftijd |
aanspanner:
ānšpɛnǝr (Q193p Gronsveld),
aftands:
ǭftans (Q193p Gronsveld),
jong paard:
jōŋk pē̜ǝrt (Q193p Gronsveld),
veulen:
vȳǝlǝ (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld,
Q193p Gronsveld)
|
Namen voor het onderscheid naar de leeftijd zijn talrijk. Specifieke namen treffen wij vooral aan tijdens de ontwikkeling van jong veulen tot paard. Na één jaar is het een jaarling. Wordt het op anderhalve à tweejarige leeftijd voor het eerst met een merrie voor een voertuig gespannen, dan heet het aanspanner of achttienmaander. Zijn de veulens na circa twee jaar volwassen geworden, dan zijn het tweejarigen of twenters. Nadien worden nog weinig specifieke namen volgens de leeftijd gegeven, behalve als de paarden (te) oud geworden zijn: ouder paard (zes tot twaalf jaar), oud paard (dertien jaar en meer). De leeftijd van een paard kan worden vastgesteld aan de hand van het gebit. Als alle vaste snijtanden volledig doorgekomen zijn, heeft het een "volwassen gebit". Vanaf nu wordt de leeftijd bepaald op grond van de veranderingen die zich op het kauwvlak van de ondertanden voltrekken en van de hoek die de ondertanden met deze uit de bovenkaak vormen. Tot achtjarige leeftijd is de ouderdom nauwkeurig vast te stellen; daarna wordt het wat moeilijker en noemt men een paard aftands. [A 32, 11a, 11b, 11c, 11d, 11e en 11f; A 45, 28a; N 8, 5, 15, 20, 62f en 62g; monogr.]
I-9
|
25103 |
benauwd en vochtig weer |
benauwd (weer):
benawd (Q193p Gronsveld),
Drukkend wèr.
benawd (Q193p Gronsveld),
broeierig (weer):
breuerig (Q193p Gronsveld),
breujerig wèer (Q193p Gronsveld),
donderweer:
⁄donderwèr (Q193p Gronsveld),
klaar:
klaor (Q193p Gronsveld),
klam (weer):
klaam weer (Q193p Gronsveld),
monketig:
moonketig (Q193p Gronsveld)
|
bedompt, benauwd || drukkend warm, gezegd van het weer [zwoel, mof, zoel, flauw, smoel] [N 81 (1980)] || drukkend, zwoel || lucht bij vochtig en warm zomerweer [graslucht] [N 22 (1963)] || warm, benauwd en vochtig weer (in de zomer) [bederfelijk, voos, smoel, zoel, zuul, broejerig, luimerig, mottig, moddelwarm, zomig] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
17672 |
benen (spotnamen) |
knoken:
knōēke (Q193p Gronsveld),
knūūk (Q193p Gronsveld),
stempels:
sjtempele (Q193p Gronsveld)
|
benen: spotbenamingen [billewaage, pikkels, stekken] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17860 |
bengelen |
wiebelen:
wibbele (Q193p Gronsveld)
|
Bengelen: heen en weer slingeren (bammelen, bommelen, bengelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19287 |
benieuwen |
benieuwd zijn:
benoûwd (Q193p Gronsveld),
benieuwen:
benoûwe (Q193p Gronsveld),
zich wonderen:
woondere (Q193p Gronsveld)
|
benieuwd || zijn nieuwsgierigheid wekken [wonderen, wonder doen, benieuwen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18932 |
beredderen |
arrangeren:
ranzjere (Q193p Gronsveld)
|
zaken in orde brengen, zorgen dat iets goed loopt [betimperen, betrekken, kwijten, beredderen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25965 |
bergmolen |
bergmolen:
bɛ̄r(ǝ)x[molen] (Q193p Gronsveld)
|
Een bovenkruier die op en voor een gedeelte in een kunstmatige heuvel is gebouwd. Zie ook afb. 8. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 32d; Sche 5; monogr.]
II-3
|
24918 |
bergtop |
knipje:
knīpke (Q193p Gronsveld),
top:
tôp (Q193p Gronsveld)
|
top van een berg [spits, piek] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24916 |
bergx |
bergen (mv.):
mv.!
béérəch (Q193p Gronsveld)
|
berg (bergen) [RND]
III-4-4
|
21527 |
bericht |
tijding:
tijjing (Q193p Gronsveld)
|
een mondeling of schriftelijk overgebrachte mededeling, inlichting [tijding, ting, weet, bericht] [N 87 (1981)]
III-3-1
|