19333 |
pret, schik |
spa (du.):
sjpats (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld)
|
een gevoel van vrolijkheid en blijdschap waaraan men duidelijk uiting geeft [plezier, pret, lol, schik] [N 85 (1981)] || plezier, lol
III-1-4
|
19334 |
pretmaker |
plezante, een -:
inne plezaante (Q193p Gronsveld),
plezierige, een -:
plezerige (Q193p Gronsveld)
|
de persoon die altijd zorgt voor vrolijkheid en pret [pallieter, kadul] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19335 |
prettig |
plezierig:
plezerig (Q193p Gronsveld)
|
pret, genoegen verschaffend of veroorzakend; aangenaam [pertig, prettig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
29943 |
priemen |
priemen:
prēmǝ (Q193p Gronsveld)
|
De twee pennen aan de uiteinden van het metselkoord waarmee het tijdens het metselen wordt vastzet. De priemen worden ook gebruikt om het koord na gebruik op op te rollen. Zie ook afb. 4. Volgens de invuller uit Q 121c worden thans met de toepassing van profielen geen priemen meer gebruikt. In P 176 noemde men het spannen van het metselkoord met behulp van de priemen: 'de koord opsteken' ('dǝ kōt˱ ǫpstēkǝ'). In L 291 gebruikte men geen priemen, maar zette men het metselkoord met behulp van vierduimse spijkers vast. [N 30, 14b; monogr.]
II-9
|
22862 |
prijzen (mv.) |
prijzen:
prɛ.is (Q193p Gronsveld)
|
prijzen (mv.) [RND]
III-3-2
|
33740 |
prikkeldraad |
puntdraad:
pø̄ntdrǭt (Q193p Gronsveld)
|
Twee- of driedraads gevlochten ijzerdraad van scherpe punten voorzien waarmee men een weide of een stuk grond afspant. [N M, 6b; N M, 6a; L 40, 73; JG 1b; L 32, 45 add.; Vld.; Gwn 16, 11; A 25, 4f; A 25, 8 add.; monogr.]
I-8
|
22356 |
priktol |
dok:
dok (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld),
Mnl.: Docke = klos of blok. [Met afbeelding pag. 103].
dok (Q193p Gronsveld)
|
2. Werp- of priktol. || Hoe noemt men een dergelijk stuk speelgoed dat in beweging wordt gebracht met behulp van een touwtje dat er omheen wordt gedraaid? [priktol] [DC 24 (1953)] || Wurfkreisel.
III-3-2
|
18927 |
proberen |
proberen:
brebeere (Q193p Gronsveld),
perbere (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld)
|
een proef nemen met of van [proberen, verzoeken, bezien] [N 85 (1981)] || proberen || proberen: Als hij kans ziet zal hij - je te bedriegen [DC 35 (1963)]
III-1-4
|
17742 |
proeven |
proeven:
preuve (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld)
|
proeven [pruuve, pruujve] [N 10 (1961)] || proeven; Hoe noemt U: Een kleine hoeveelheid voedsel of drank in de mond nemen om te onderzoeken hoe het smaakt (keuren, proeven) [N 80 (1980)]
III-1-1, III-2-3
|
19272 |
profiteren |
profiteren:
prôffetere (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld)
|
een goed, nuttig gebruik maken, voordeel trekken van een gelegenheid [blaaien, profiteren, luizen] [N 85 (1981)] || profiteren
III-1-4
|