24405 |
rode bosmier |
aamzeik:
WLD
hoemzeik (Q193p Gronsveld)
|
bosmier, (grote) rode ~ [stekkedraoger, brak] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
34033 |
rode koe |
rode koe:
rūi̯ [koe] (Q193p Gronsveld)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 124]
I-11
|
34034 |
rode koe met geheel witte kop |
witkop:
wetkǫp (Q193p Gronsveld)
|
[N 3A, 125a]
I-11
|
20655 |
rode kool |
rood moes:
raet moos (Q193p Gronsveld),
roed moos (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld,
Q193p Gronsveld),
roedmoos (Q193p Gronsveld)
|
kool (rode -) || Rode kool (als plant of gewas) [DC 27 (1955)], [N Q (1966)] || rode kool als gerecht [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
21733 |
roede |
kruisbalk:
kruisbalk (Q193p Gronsveld),
roede:
rōj (Q193p Gronsveld)
|
Elk van de twee zware houten of ijzeren balken die kruislings door de askop gaan. De roeden vormen het lichaam van de vier molenwieken, waarop de hekwerken zijn bevestigd. Zij zitten vastgespied in de kop van de molenas. Een houten roede bestaat uit drie delen: het middenstuk, dat door de askop steekt (de borst) en daarop bevestigd de twee eigenlijke roeden of einden. Zie ook afb. 36 en 37. [N O, 1a; N O, 6b; Sche 30; monogr.; Vld]
II-3
|
26218 |
roedegaten |
roegaten:
roegaten (Q193p Gronsveld)
|
De twee gaten in de askop waarin de roeden worden bevestigd. Zie ook afb. 45. [N O, 10c; A 42A, 75]
II-3
|
26196 |
roegewant |
gevlucht:
gǝvløxt (Q193p Gronsveld),
kruiswerk:
krȳswɛrǝk (Q193p Gronsveld)
|
De twee roeden met de vier einden met toebehoren. In l 320a maakte men onderscheid tussen een lang (laŋk) en een kort (kǫrt) gevlucht. [N O, 6c; Sche 29; A 42A, add.; A 42A, 65 add.; A 42A, 62 add.]
II-3
|
24235 |
roek |
kraai:
kraoi (Q193p Gronsveld),
kraoj (Q193p Gronsveld),
kròòj (Q193p Gronsveld)
|
Hoe heet de roek? [DC 06 (1938)] || roek || roek (46 bekende vogel; zwart met paarsige glans; kale rand boven aan de snavel; broedt in kolonies; leeft in troepen; roep [kao-kao-kao], [waaak] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
22755 |
roep bij verstoppertje spelen |
koekepiep:
#NAME?
koékepiép (Q193p Gronsveld)
|
Kiekeboe.
III-3-2
|
34557 |
roep- en lokwoord voor de kalkoen |
koele, koele, koele:
kulǝ, kulǝ, kulǝ (Q193p Gronsveld)
|
Men kan de kalkoen roepen door het geluid van hen na te bootsen. Omdat ze vaak grootgebracht worden samen met de kippen, worden ze ook wel (L 191 (Afferden), 245b (Tienray), Q 2 (Hasselt), 192 (Margraten), 195 Sint-Geertruid)) gelokt met roepwoorden voor kippen. Een andere mogelijkheid tot lokken is dat men fluit of een bepaald keelgeluid (L 360 (Bree)) maakt. [L 47, 9C; A 6, 4]
I-12
|