22443 |
rommelpot |
foekepot:
foekepot (Q193p Gronsveld),
robbelspot:
Vero.
rôbbelspot (Q193p Gronsveld),
rommelspot:
rommelspot (Q193p Gronsveld)
|
foekepot [VC 27 (1962)] || Foekepot.
III-3-2
|
33473 |
rond gat boven in de schuurgevel |
uilelok:
ø̜i̯lǝlūǝk (Q193p Gronsveld)
|
Boven in de korte gevel van een schuur zijn een of meer ronde openingen zonder glas die dienen ter belichting en beluchting en ook als toegang voor de uil die dan in de schuur muizen kan vangen. In L 211, 290 en 318b is het een halfronde opening. Zie ook het lemma "gat in een klein dagschild" (4.2.10). Het materiaal is ondergebracht in een gecombineerde woord- en klankkaart, te vergelijken met de kaart die is gemaakt van het materiaal van het lemma "kippenuitgang" (kaart 35) en bevat de geografische verspreiding van de benamingen kot, gat en lok, telkens met opgave waar de klinker lang en kort is. De termen almsgat en schallok slaan eigenlijk op de galmgaten van de kerktoren. [N 4A, 44a; N 5A, 73b; N F, 50c; monogr.; add. uit N 64, 153]
I-6
|
20705 |
rond wittebrood |
bruinbrood:
broenbroed (Q193p Gronsveld),
mik:
mik (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld)
|
Plat, rond wittebrood (plats?) [N 16 (1962)] || rond brood, gebakken van bloem [N 29 (1967)]
III-2-3
|
31385 |
ronde vijl, rattenstaart |
rattenstaart:
ratǝštɛrt (Q193p Gronsveld)
|
Kleine, ronde, spits toelopende vijl die wordt gebruikt voor het afwerken en bijwerken van gaten en sterk gekromde uithollingen. Zie ook afb. 59 en het lemma ɛronde vijl, rattenstaartɛ in wld II.11, pag. 73.' [N 53, 145; monogr.]
II-12
|
32801 |
rondeggen |
in de ronde [eggen]:
in dǝ rø̜ndǝ [eggen] (Q193p Gronsveld)
|
Manier van eggen, waarbij de akker vanuit het midden of vanaf de kanten bewerkt wordt in ronden die steeds groter resp. kleiner worden. Zie verder de toelichting bij het lemma ''eggen''. [JG 1a + 1b add.; N 11A, 177a]
I-2
|
26272 |
rondsel |
rondsel:
ronsǝl (Q193p Gronsveld)
|
Het spijlen- of stavenrad dat aan de bovenzijde van het staakijzer is bevestigd. Bij de standerdmolen loopt dit rad in het aswiel, bij de Hollandse molen in het spoorwiel. Het rondsel is opgebouwd uit twee evenwijdige schijven die verbonden zijn door op regelmatige afstand loodrecht geplaatste staven. Zie ook afb. 58 en 59 en de toelichting bij het lemma ɛrondsel van de watermolenɛ.' [N O, 14a; A 42A, 11; Sche 42; N O, 41f; N D, 21; N D, 25]
II-3
|
34596 |
rongen |
ronnen:
rǫnǝ (Q193p Gronsveld),
tromp:
(enkelv)
trō.mp (Q193p Gronsveld)
|
Twee tot acht houten of ijzeren spijlen die op de kar of wagen staan ter versteviging en/of ondersteuning van de zijwand (zowel -plank als -ladder). De rongen zitten bij de wagen in de rongblokken, terwijl ze bij de kar door middel van rongkrammen bevestigd zijn aan de onderzijde van de draagbalken van de karbak. [N 17, 12c + 31 + 44g + add; N G, 60d; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; Lu 4, 3a]
I-13
|
33810 |
roodbont paard |
(een) bonte:
bōntǝ (Q193p Gronsveld)
|
Bruin paard, rood-wit gevlekt als een koe. [N 8, 63d, 63e en 63g]
I-9
|
34029 |
roodbonte koe van het donkerrode type |
roodbonte:
rūi̯bōntǝ (Q193p Gronsveld)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 121a]
I-11
|
24237 |
roodborstje |
roodborstje:
roedbuuske (Q193p Gronsveld),
roedbuüske (Q193p Gronsveld),
roetbuuske (Q193p Gronsveld)
|
roodborst || roodborst (14 bekend genoeg vanwege de rode borst [N 09 (1961)]
III-4-1
|