24371 |
rups |
moosrups:
WLD
moosrupsj (Q193p Gronsveld),
rups:
roepsj (Q193p Gronsveld),
rôpsj (Q193p Gronsveld),
WLD
rupsj (Q193p Gronsveld)
|
groene rups die koolbladeren tot op de nerf afvreet [N 26 (1964)] || rups [N 26 (1964)]
III-4-2
|
17832 |
rusten |
schaften:
sjafte (Q193p Gronsveld),
uitrusten:
oétröste (Q193p Gronsveld)
|
Rusten: rust houden na arbeid of vermoeienis (schoven, schoften). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21364 |
ruw, hard |
ruw:
roéw (Q193p Gronsveld)
|
zonder fijn gevoel, hard [rouw, ruw] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
29731 |
ruwe stenen |
gedroogde brikken:
gǝdrø̜x˱dǝ brekǝ (Q193p Gronsveld)
|
In de zon gedroogde, maar nog niet gebakken stenen. In de zon gedroogde stenen werden soms gebruikt voor binnenmuren. Voorwaarde was dat ze niet met water in aanraking kwamen. Volgens de invuller uit Q 83 waren de stenen voldoende gedroogd, wanneer zij wit uitsloegen. Men zei dan: de stenen zijn wit (d\ stēn zen wet). [N 30, 53c; N 98, 107; N 98, 164; monogr.; S 37 add.; N 31, 14 add.]
II-8
|
21292 |
ruzie |
ruzing:
rûizing (Q193p Gronsveld)
|
een luidruchtige woordenstrijd, onenigheid die door praten of schreeuwen tot uitdrukking komt [ruzie, ravelleke, poepelderij, kadij, twist, ruzing, kerwel, actie, piekenpoek] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21291 |
ruzie maken |
ruzing maken:
rûizing mäoke (Q193p Gronsveld)
|
ruzie maken [kakelen, puken] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
24905 |
s woensdags |
goensdags:
goonstes (Q193p Gronsveld)
|
s woensdags
III-4-4
|
21081 |
sabbelen |
sabbelen:
sabbele (Q193p Gronsveld)
|
sabbelen, bijv. op een grassprietje [sebbele, zabbere, zeewere] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
18294 |
sandaal |
open schoen:
oëpe sjoon (Q193p Gronsveld),
sandaal:
sendaal (Q193p Gronsveld)
|
sandaal || zomerschoen
III-1-3
|
24682 |
sap in planten |
sap:
ideosyncr.
säop (Q193p Gronsveld)
|
Het vocht dat zich in planten of plantendelen bevindt of eruit verkregen is (sap, tocht). [N 82 (1981)]
III-4-3
|