33584 |
sap van een vrucht |
sap:
ideosyncr.
säop (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld)
|
Het sap van een vrucht (sap, tocht). [N 82 (1981)] || Het vocht dat zich in planten of plantendelen bevindt of eruit verkregen is (sap, tocht). [N 82 (1981)]
I-7
|
20928 |
sappig |
zeumig:
saomig (Q193p Gronsveld),
sommig (Q193p Gronsveld),
zoûmig (Q193p Gronsveld)
|
sappig [DC 26 (1954)] || sappig (van vlees)
III-2-3
|
21028 |
saus |
saus:
sááwz (Q193p Gronsveld)
|
saus [RND]
III-2-3
|
19572 |
sauslepel |
sauslepel:
sawslèepel (Q193p Gronsveld)
|
lepel, metalen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
21025 |
savooiekool |
savooi:
sevoej (Q193p Gronsveld),
səvoeiə (Q193p Gronsveld),
savooie:
sevooeie (Q193p Gronsveld),
schelk:
ideosyncr.
sjélk (Q193p Gronsveld)
|
[N Q (1966)]De witgele sluitkool met gekrulde bladeren; savooikool, die zeer dicht geplant wordt en zonder vaste krop geoogst (schelk). [N 82 (1981)] || savooie kool als gerecht [N Q (1966)] || savoyekool
I-7, III-2-3
|
23230 |
scapulier |
scapulier:
e sjabbeleer (Q193p Gronsveld)
|
Scapulier (schouderkleed) [skabbeleer]. [N 07 (1961)]
III-3-3
|
19507 |
schaal |
schaal:
een rond bord van glas of aardewerk b.v. fruitschaal
sjaol (Q193p Gronsveld),
platte metalen schaal
sjaol (Q193p Gronsveld)
|
schaal; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
34539 |
schaal van een ei |
schaal:
šǭl (Q193p Gronsveld)
|
Het kalkachtige omhulsel van een ei. Onder het woordtype schaal verbergen zich twee verschillende woorden, die in het Nederlands zijn samengevallen, doordat de Westgermaanse ā van het eerste woord, dat "komvormig voorwerp" betekende, en de Westgermaanse a in open lettergreep van het tweede woord, dat "omhulsel" betekende, beide een lange ā opleveren. De meeste Limburgse dialecten onderscheiden echter nog steeds deze twee historische klinkers. In de westelijke helft van Belgisch Limburg (gebied I) heeft ''schaal'' "eierschaal" een vocalisme dat Westgermaanse ā voortzet, in de oostelijke helft, in heel Nederlands Limburg evenals in het noordoosten van de provincie Luik (gebied II) een dat Westgermaanse a in open lettergreep voortzet. In dat oostelijke gebied is daarnaast ook schaal met oude ā vaak bekend, maar het betekent er "groot, plat bord", "collecteschaal" of "weegschaal". In enkele noordwestelijke Belgisch Limburgse dialecten heeft algehele (gebied III) of gedeeltelijke (gebied IV) samenval van ā en a in open lettergreep plaatsgevonden, zodat er niet kan worden uitgemaakt op welke van de twee oorspronkelijk verschillende woorden het woordtype schaal er teruggaat. Zie hiervoor in de bibliografie Goossens 1967. Enkele Nederlands Limburgse gegevens bevatten een historische ā. Blijkbaar gaat het hier om verwarring met het woord ''schaal'' voor "schotel".' [N 19, 55a; JG 1b, 1c, 2c; A 39, 9a; A 39, 9b; monogr.]
I-12
|
18987 |
schaamteloze man |
slechtriem?:
sjléchreem (Q193p Gronsveld)
|
een man die zich absoluut niet stoort aan de fatsoensnormen [patser, kruier] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34381 |
schaap |
schaap:
sǭp (Q193p Gronsveld)
|
Bedoeld wordt het schaap in het algemeen, niet geslachtelijk onderscheiden. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b, 2c; L 45, 21; L 38, 40; L 6, 25; S 30; A 14, 21; A 2, 1; G V, m3; Gwn 5, 13 add.; monogr.]
I-12
|