17800 |
schede |
kut:
kut (Q193p Gronsveld),
messenschede:
messesjei (Q193p Gronsveld),
schede:
sjej (Q193p Gronsveld)
|
schede, lederen ~ waarin een mes wordt bewaard [N 20 (zj)] || Schede: het buisvormige deel van de vrouwelijke geslachtsorganen dat toegang verleent tot de baarmoederhals, vagina (slot, foeter, keet, schede). [N 84 (1981)]
III-1-1, III-2-1
|
17729 |
scheel zien |
scheel loeren:
sjël lore (Q193p Gronsveld)
|
Scheel zien: gebrek van de ogen waarbij de oogassen niet op eenzelfde punt gericht kunnen worden (scheel zien, blieken, een bloem op het oog hebben). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17774 |
scheen |
scheen:
sjeïn (Q193p Gronsveld)
|
scheen - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
34579 |
scheen van de asarm |
scheen:
(mv)
šęǝnǝ (Q193p Gronsveld)
|
Het met ijzer versterkte uiteinde van de houten as waarmee de as in de naafholte steunt. [N 17, 55; N G, 49b]
I-13
|
18766 |
scheerborstel |
scheerborstel:
sjèrbuüstel (Q193p Gronsveld)
|
scheerkwast
III-1-3
|
18768 |
scheergerief |
scheergerei:
sjèrgerej (Q193p Gronsveld),
scheergetuig:
Zie ook afb. p. 418.
sjèrgetuug (Q193p Gronsveld)
|
scheergerei
III-1-3
|
18402 |
scheermes |
schaars:
sjäors (Q193p Gronsveld),
Mnl. schaers.
sjäors (Q193p Gronsveld)
|
een mes waarmee men de baardharen afscheert [scheermes, schars, schors] [N 86 (1981)] || scheermes met schede
III-1-3
|
34587 |
schei |
scheien:
šęi̯ǝ (Q193p Gronsveld)
|
Elk van de houten balkjes die de berries verbinden en scheiden en zo de berries evenwijdig houden. Deze balkjes worden door openingen in de berries gestoken en door middel van spieën stevig vastgezet. Het aantal scheien van een kar is afhankelijk van de lengte van de berries. Een hoogkar heeft bijgevolg meer scheien dan een stortkar. [N 17, 24 + 40; N 8, 106; N G, 56e + 58a; JG 1a, JG 1b; monogr]
I-13
|
26160 |
scheigaten |
latgaatjes:
latgaatjes (Q193p Gronsveld)
|
De gaten in de roeden waarin de dwarse latjes, de hekscheien, zijn bevestigd. [N O, 2o]
II-3
|
19070 |
schelden, schimpen |
schampen:
sjaampe (Q193p Gronsveld)
|
op onwaardige wijze kritiek uitspreken [schimpen, spijkeren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|