17744 |
slaap |
slaap:
sjlaop (Q193p Gronsveld)
|
Slaap: de behoefte aan volkomen rust van de zintuigen en het bewust zijn (slaap, vaak). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18596 |
slaapmuts |
slaapmuts:
sjlaopmöts (Q193p Gronsveld)
|
nachtmuts, slaapmuts
III-1-3
|
25426 |
slachthout |
vleesbalk:
vlęjsbalk (Q193p Gronsveld),
vleeshout:
vlęjshǫwt (Q193p Gronsveld)
|
Het stuk hout waaraan het geslachte dier ter verdere verwerking wordt opgehangen. De semantische overeenkomst met "spanhout" is vrij groot, omdat het spanhout en het slachthout tegelijk de functie kunnen hebben het "dichtklappen" van het dier te voorkomen. Toch zijn beide begrippen in twee aparte lemmata verwerkt. Zie ook het lemma ''spanhout''. [N 28, 64; N 28, 66; N 5aII, 62b]
II-1
|
25343 |
slachtklaar |
vette koe:
vɛtǝ kō (Q193p Gronsveld)
|
Bij het lezen van dit lemma moet men beseffen dat het begrip "slachtklaar" door de respondenten verschillend opgevat kan zijn. De betekenis kan zijn "vet genoeg om geslacht te worden" of "gereed staande voor de slachter of het slachthuis". [N 3a, 78]
II-1
|
17871 |
slag |
klein:
klèïn (Q193p Gronsveld),
paai:
pej (Q193p Gronsveld),
slag:
sjläog (Q193p Gronsveld),
wats:
watsj (Q193p Gronsveld)
|
Klap. Hij gaf me een klap op mijn schouders. [DC 17 (1949)] || Oorveeg: slag om de oren (raps, oorveeg, opneuker, mot, blamot, appelvlink, sabelets, pees, lap, draai, laps, klap, lek, konkel, fleer, hababbel). [N 84 (1981)] || Slag, klap: een slaande beweging met het doel om te treffen (gleer, smijt, klets, wiks, batter, bats, veeg, ketter, maai). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
22301 |
slag aan duiventil |
slag:
sjläog (Q193p Gronsveld)
|
2. Duivenplat.
III-3-2
|
34594 |
slaghout |
degen:
dēǝgǝ (Q193p Gronsveld)
|
Het losse houten, soms draaibare balkje onder de slagkar dat dient om de bak vast te zetten en te voorkomen dat hij onverwacht kipt. Dit balkje moet weggenomen of -gedraaid worden eer men de bak kan doen kippen. Er zijn verschillende soorten vergrendelingen: 1. een balkje dat onder de berries door wordt geschoven in twee krammen die onderaan in de draagbomen van de kar zijn bevestigd; 2. een balkje dat in het midden doorboord is en onderaan in het midden van een van de voorste scheien van de karbak vastgemaakt is. Het kan onder de bak gedraaid worden en vastgezet in de twee haken onderaan de draagbomen van de bak; 3. het balkje kan ook boven de berries en de draagbomen op de schoot van de kar aangebracht worden. [N 17, 20; N G, 56f]
I-13
|
22825 |
slaghout bij het beugelen |
palet (<fr.):
Van het fr. "palette". Vero.
palêt (Q193p Gronsveld)
|
2. Bep. plank om op de "bugelbaon"de ballen te slaan.
III-3-2
|
34593 |
slagschei |
slagschei:
šlǭxšęi̯ (Q193p Gronsveld)
|
De verbindingsschei(en) waarop de neergeslagen bak van de slagkar rust. [N 17, 19; N G, 56d]
I-13
|
24375 |
slak |
slak:
sjlek (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld)
|
slak [DC 17 (1949)]
III-4-2
|