17542 |
slecht groeien |
de kreupel in hebben:
de kröppel iénhebbe (Q193p Gronsveld)
|
Slecht groeien, gezegd van een kind (kooieren). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
18946 |
slecht mens, slechte kerel |
deugniet:
dëugeneet (Q193p Gronsveld),
pats:
patsj (Q193p Gronsveld),
schoft:
sjôf (Q193p Gronsveld),
slechte, een -:
sjléchte (Q193p Gronsveld),
slechtriem:
sjléchreem (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld),
vale, een -:
vaole (Q193p Gronsveld),
verkeerde:
’nne verkierde (Q193p Gronsveld),
vetdirk:
vêtdirk (Q193p Gronsveld),
vetjannes:
vêtjannes (Q193p Gronsveld)
|
iemand met een slecht karakter [schoef, schobbert, ontmens, galgenaas, slechterik, schoefel] [N 85 (1981)] || man (een slechte -) || slecht (een - mens)
III-1-4
|
33828 |
slecht van bouw |
hol:
hūǝl (Q193p Gronsveld),
kreupel:
krø̄pǝl (Q193p Gronsveld)
|
De antwoorden van de correspondenten doelen vooral op een hol paard met ingevallen flanken en uitstekende heupen. Vgl. het lemma ''harmonisch van bouw'' (4.3.1). [N 8, 62k, 62l en 78a]
I-9
|
25152 |
slecht weer, hondenweer |
beestig weer:
biestig wèr (Q193p Gronsveld),
hondsweer:
hondswèèr (Q193p Gronsveld),
schouw (weer):
sjoéw (Q193p Gronsveld),
slecht (weer):
sjléch (Q193p Gronsveld)
|
hondsweer, bar slecht weer || ruw en regenachtig, gezegd van het weer [lobbig, schouw] [N 81 (1980)] || slecht weer [hondewaer] [N 07 (1961)] || slecht, gezegd van het weer [skeut, vut] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20648 |
slechte drank |
merenzeik:
mèrezèik (Q193p Gronsveld)
|
kwaliteit (slechte kwaliteit bier of koffie)
III-2-3
|
23137 |
slechte kaart(en) |
armoede:
ermooj droof (Q193p Gronsveld),
pfuscher (du.):
Ook: fôtsjkaart.
fôtsjer (Q193p Gronsveld),
pfuschkaart:
Sub fôtsjer.
fôtsjkaart (Q193p Gronsveld)
|
2. Kaartterm: kaart waarmee (normaal gesproken) geen slag te halen is. || b. Kaartterm: ik heb slechte kaarten.
III-3-2
|
22337 |
slechte speler |
kruk:
krøͅk (Q193p Gronsveld),
n - vaan nne voetballer.
krök (Q193p Gronsveld),
vot:
vot (Q193p Gronsveld),
zaadraap:
zaodreub (Q193p Gronsveld)
|
3. Iemand die een of ander spel niet voldoende beheerst. || Een slechte speler [kruk]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
19355 |
slechtgehumeurd (zijn) |
chagrijnetig:
sjegrynetig (Q193p Gronsveld),
chagrijnig:
sjegrijnig zien (Q193p Gronsveld),
sjegrynig (Q193p Gronsveld),
de onnut in hebben:
d’n oonnöt ién hebbe (Q193p Gronsveld),
d⁄n oonnöt iénhebbe (Q193p Gronsveld),
de vot in:
de vot ién hebbe (Q193p Gronsveld),
grijnetig:
grynetig (Q193p Gronsveld),
knoterig:
knoëterig (Q193p Gronsveld),
kromme zin hebben:
krom zên hebbe (Q193p Gronsveld),
lastig:
léstig (Q193p Gronsveld),
monketig:
moonketig (Q193p Gronsveld)
|
gehumeurd (slecht - zijn) || humeurig || knorrig || knorrig of boos zonder dat daar een geldige reden voor is [kummelijk, grimmig, gemelijk, gaperig] [N 85 (1981)] || slecht gehumeurd, een slecht humeur hebbend [druilig, miezig, dof, paf, chagrijnig] [N 85 (1981)] || slechtgehumeurd (- zijn) || uit zijn humeur, brommig, knorrig [miezerig] [N 85 (1981)] || uit zijn humeur, knorrig [gallig, gichtig, drollig, knorrig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
22344 |
slee |
ijsstoel:
iessjtool (Q193p Gronsveld),
iéssjtool (Q193p Gronsveld),
slee:
sjlei (Q193p Gronsveld),
sjlej (Q193p Gronsveld)
|
1. Slede. || Een voertuig op twee evenwijdige metalen of met metaal beslagen ribben dat glijdend wordt voortbewogen over ijs of sneeuw [slee, slet, nar]. [N 88 (1982)] || Geheel uit planken vervaardigde ijsslede met ijzeren roeden.
III-3-2
|
32811 |
sleepcultivator, veertandeg |
ressort[eg]:
rǝsǭr[eg] (Q193p Gronsveld),
ressorten[eg]:
rǝsǭrǝ[eg] (Q193p Gronsveld)
|
Bedoeld wordt het cultivatortype van afb. 79. Voor (delen van) varianten in de (...)-vorm zij verwezen naar het vorige lemma. In het lemma ''eg'' vindt men ''eg'' en ''eg'' geduid. [JG 1a + 1b; N 11, 78b; N 11A, 150b; N J, 10]
I-2
|