e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gronsveld

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sneeuwbui sneeuwbui: ⁄n sjniebui (Gronsveld, ... ), sneeuwschoer: ⁄n sjniesjoor (Gronsveld) sneeuwbui, sneeuwvlaag [sneeuwvlei] [N 22 (1963)] III-4-4
sneeuwen sneeuwen: snieën (Gronsveld) sneeuwen [DC 03 (1934)] III-4-4
sneeuwx sneeuw: sjnie (Gronsveld, ... ), sjnĭĕ (Gronsveld) sneeuw [DC 03 (1934)], [RND] || sneeuw [schimmel] [N 22 (1963)] III-4-4
snijbonen krombekken: ideosyncr.  krombek (Gronsveld), snijbonen: sjnyboen (Gronsveld) Een soort van snijboon of van peul waarvan de dop een kromme vorm heeft (krombek, mussebek). [N 82 (1981)] || snijboon I-7
snijtand snijtand: sjnijtaand (Gronsveld) snijtand [DC 01 (1931)] III-1-1
snijwonde fistel: fistel (Gronsveld), snit: enne sjnīēd ien de vinger (Gronsveld), sjniët (Gronsveld) snee in de vinger [N 07 (1961)] || Snijwond: door snijden veroorzaakte wond (sleuf, kreeuw, vil, slip, schorp, krab). [N 84 (1981)] III-1-2
snikken snakken: sjnakke (Gronsveld) snikken [snoffe] [N 10 (1961)] III-1-4
snoepgoed get lekkers: get lekkers (Gronsveld), snoep: sjnôp (Gronsveld), zoetigheid: zeutighèid (Gronsveld) snoep || snoepgoed || snoepgoed; Hoe noemt U: Zoetigheid, lekkernij, snoeperij, snoepgoed (mem, smul, lekker, lakker, snoep, lekkergoed, lekkerigheid, sneukelderij, snuisterij, kokerel, zoetigheid, grevegoed) [N 80 (1980)] III-2-3
snoepje babbelaar: babbeler (Gronsveld), schuimpje: sjûimke (Gronsveld) schuimpje (bep. soort snoepje) || snoepje; Hoe noemt U: Een stukje snoepgoed (babbeltje, snoepje) [N 80 (1980)] III-2-3
snoer slag: šlǭx (Gronsveld) Bewegend deel van de zweep dat aan de steel bevestigd is. Een aantal informanten verdeelt het snoer nog in een onderste gedeelte dat aan de stok bevestigd is, en een dunner (gevlochten) gedeelte, waaraan de kletsoor bevestigd is. De benamingen die met zekerheid refereren aan dat dunnere gedeelte, worden apart vermeld. [N 13, 95b; S 47; R 14, 20; monogr.] I-10