17753 |
snor |
knevel:
knievel (Q193p Gronsveld),
snor:
sjnor (Q193p Gronsveld)
|
snor (knevel) [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
34510 |
snot |
pups:
pøpš (Q193p Gronsveld)
|
Coryza avium contagiosa of snot is een verkoudheid, gepaard gaande met neusvloeiing. De kippen hebben zwarte natte neuzen, ze niezen en de ademhaling kan bemoeilijkt zijn. De ogen zijn vochtig; de leg is teruggelopen en de eetlust is verminderd. Snot als alleenstaande ziekte is niet zo ernstig, meestal gaat snot gepaard met andere ademhalingsziekten. [N 19, 64; monogr.]
I-12
|
18026 |
snotneus |
oud wijf:
aad wiéf (Q193p Gronsveld),
snotneus:
sjnōtnaos (Q193p Gronsveld),
snots:
sjnóts (Q193p Gronsveld),
snotsnaas:
sjnōtsnaos (Q193p Gronsveld)
|
een kind dat zich met zaken bemoeit en daarover een mening geeft, waarvoor het nog te jong is [snotneus, snotter, aap, koetneus, plathoek] [N 85 (1981)] || neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)] || snotneus [snooterbel, sjoetsnaas] [N 06 (1960)]
III-1-2, III-1-4
|
18027 |
snotteren |
snuitsen:
sjnôtse (Q193p Gronsveld)
|
Snotteren: herhaaldelijk en hoorbaar de neus ophalen om deze vrij te maken van neusvocht (snotteren, snitteren, snutten). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
34347 |
snuffelziekte |
snuffelkrankte:
snøfǝlkrɛŋkdǝ (Q193p Gronsveld)
|
Een aandoening van het neusschelpje en het neustussenschot en in een verder stadium van het benige geraamte van de bovenkaak. De dieren krijgen heftige en uitputtende niesbuien; de ademhaling is snuivend; er treden neusbloedingen op en de uitvloeiing uit de neus is dun en soms ook slijmig (WBD I.6, blz. 854). [N 52, 20; N 76, 50; A 48a, 33]
I-12
|
20567 |
snuifje |
snuifje:
sjnuîfke (Q193p Gronsveld),
sjnûifke (Q193p Gronsveld)
|
snuifje || snuifje; Hoe noemt U: Kleine hoeveelheid tabak die men in een keer opsnuift (snuifje, snuit, kees, prise) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20639 |
snuiftabak |
snuif:
sjnoûf (Q193p Gronsveld)
|
snuiftabak
III-2-3
|
21858 |
snuisterij |
prulletje:
prölke (Q193p Gronsveld)
|
een klein sieraad, een aardig prulletje van geringe waarde [snuisterij, snuiselderij] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17590 |
snuit |
snoets:
Gronsveld Wb
sjnoéts (Q193p Gronsveld),
snuits:
sjnoets (Q193p Gronsveld),
šnuts (Q193p Gronsveld)
|
[N 19, 25; N 76, 11; L 7, 8; JG 1a]gezicht, gelaat: spotbenamingen [N 10 (1961)] || Hoe noemt u het vooruitstekende deel van het aangezicht van dieren (snuit, snoefel) [N 83 (1981)]
I-12, III-1-1, III-4-2
|
17841 |
snurken |
ronken:
roonke (Q193p Gronsveld),
snurken:
sjnörreke (Q193p Gronsveld)
|
snurken [snorke, ronke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|