18971 |
sober |
sober:
soëper (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld)
|
afkerig van overdaad of overmaat [sefiel, sober] [N 85 (1981)] || sober, zuinig
III-1-4
|
19736 |
soda |
soda:
sōdā (Q193p Gronsveld)
|
de witte stof, die door kruideniers en drogisten wordt verkocht in poedervorm en die gebruikt wordt om de was uit te koken, om hard water zacht te maken en in een bad waarvan men b.v. een zwerende vinger onderdompelt? (soda) [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
20664 |
soep |
potage:
#NAME?
potaage (Q193p Gronsveld),
sop:
sop (Q193p Gronsveld),
sōp (Q193p Gronsveld)
|
soep || Soep, heel in het algemeen [N 16 (1962)] || Wat verstaat u onder: potaage, petazzie (soep, gekookte groente of stamppot?) a.u.b. ook de uitspraak aangeven [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20756 |
soep van ingewanden |
trijpsoep:
trupsōp (Q193p Gronsveld)
|
Soep van ingewanden, hart, nieren e.d. (tripsoep?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20883 |
soepgroente |
soepengroen:
soppegreun (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld)
|
soepgroente
I-7, III-2-3
|
19518 |
soepketeltje |
grèle:
grul (Q193p Gronsveld)
|
keteltje van blik waarin men melk, soep e.d. naar de arbeiders in het veld brengt (perdons) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19521 |
soepterrine |
soepkomp:
sopkoomp (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld),
soepterrine:
sopterrine (Q193p Gronsveld),
soptrien (Q193p Gronsveld)
|
soepterrine [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20512 |
soepvlees |
soepenvlees:
soppevlèis (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld)
|
soepvlees || soepvlees; Hoe noemt U: Mager vlees om soep van te koken (boelie, bouilli, soepvlees) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
31931 |
soevereinboor |
verzinkboor:
vǝrzēŋk˱būr (Q193p Gronsveld)
|
Boorijzer voor hout waarvan het snijvlak kegelvormig is en voorzien is van verschillende inkervingen. Bij oudere soevereinboren is het boorijzer plat en onderaan spits uitlopend. De soevereinboor wordt gebruikt om de bovenrand van geboorde gaten kegelvormig af te schuinen. Op deze wijze kan bijvoorbeeld de kop van een schroef verzonken in het hout worden aangebracht. Zie ook afb. 76 en het lemma ɛsoevereinboor, verzinkboorɛ in Wld II.11, pag. 78-79. Het betreft daar een vergelijkbaar type boorijzer voor metaal.' [N 53, 166; N G, 31e; monogr.]
II-12
|
18196 |
sok |
manssok:
manszokke (Q193p Gronsveld),
sok:
ich loup altied op m⁄n zokke es ich heim been. M⁄n vrouw sjtrik d⁄r eeder kier now veuj aon. (Q193p Gronsveld),
zok (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld)
|
herensokken || Hoe noemt men de sok (de halflange beenbedekking van den mensch)? [DC 09 (1940)] || sok || Sokken. Ik loop altijd op mijn sokken als ik thuis ben. Mijn vrouw breit er telkens weer nieuwe voeten aan. [DC 39 (1965)]
III-1-3
|