21287 |
soldaat |
soldaat:
səldo:t (Q193p Gronsveld)
|
soldaat [RND]
III-3-1
|
20724 |
soldaatjes |
geroosterd brood:
geruusterd broed (Q193p Gronsveld)
|
Stukjes geroosterd of in boter of vet gebakken brood (krepkes?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
21289 |
soldaten |
soldaten:
səldo.tə (Q193p Gronsveld)
|
soldaten [RND]
III-3-1
|
18773 |
soorten hoeden |
crpemuts (<fr.):
Vero.
krêpmöts (Q193p Gronsveld)
|
muts van of met krêp (= dunne, doorschijnende, gekroesde zwarte stof) voor vrouwen
III-1-3
|
18428 |
soorten mouwen |
kastmouw:
kasmoûwe (mv.) (Q193p Gronsveld),
klasmouw:
klasmoûwe (mv.) (Q193p Gronsveld)
|
losse mouwen die in de klas over de onderarm werden aangetrokken om deze aldus te beschermen || losse mouwen die over de onderarm werden gedragen en als bescherming dienden tegen spitse aren, stengels e.d. tijdens het oogsten
III-1-3
|
32576 |
soorten van dierlijke mest |
koemest:
kō[mest] (Q193p Gronsveld),
paardsmest:
pęrs[mest] (Q193p Gronsveld),
varkensmest:
vɛ.rǝkǝs[mest] (Q193p Gronsveld)
|
De termen voor de verschillende soorten van dierlijke mest zijn op deze plaats in een lemma verenigd, omdat er (met name door N 11 en N 11A) in het kader van de bemesting van akker en weide naar werd geïnformeerd. Ze zouden evengoed passen in de sfeer van het uitmesten van de stallen en de mestbereiding, ook al kan men voor bepaalde gewassen de akker het best bemesten met de mest van een bepaalde veesoort en zal men in de mestvaalt sommige soorten dierlijke mest afzonderlijk verzamelen. In sommige plaatsen wordt naast of in plaats van (stal)mest het woordtype koestalmest of koemest gebruikt ter aanduiding van natuurlijke mest. Dat is niet verwonderlijk wanneer men bedenkt dat op de boerderij de meeste mest geproduceerd wordt door de koeien. In dit lemma zijn geen benamingen opgenomen, die specifiek zijn voor de uitwerpselen van de genoemde diersoorten. Voor de plaatselijke varianten van -[mest [JG 1a + 1b add.; A 9, 24 + 25; N 11, 27; N 11A, 5a t /m f; N M, 10a + b add.; L 20, 22f; A 4, 22f]
I-1
|
34118 |
soortige koe |
gelijnde:
gǝlɛi̯ndǝ (Q193p Gronsveld)
|
Koe die harmonisch van bouw is. [N 3A, 140]
I-11
|
33222 |
sorteren met de hand |
omrapen:
ømrǭpǝ (Q193p Gronsveld)
|
Vroeger werden vaak de grote van kleine aardappelen gescheiden bij het rapen zelf op het veld; zie de toelichting bij het lemma Aardappelmand. Tegenwoordig worden de aardappelen op de boerderij gesorteerd; niet meer met de hand maar met een sorteermachine. Zie het lemma Sorteermachine. [N 12, 31; JG 1a, 1b gedeeltelijk, 1c, 2c; monogr.]
I-5
|
34576 |
spaak |
speek:
špęi̯k (Q193p Gronsveld),
speken:
špęi̯kǝ (Q193p Gronsveld)
|
Elk van de houten staven die de verbinding vormen tussen de velg van het wiel en de naaf. Afhankelijk van de omtrek van het wiel zijn er tien tot zestien spaken. Er zijn twee soorten spaken: ronde en platte. Voor zover ze specifieke benamingen krijgen, worden ze behandeld onder A resp. B. [N 17, 61a-b + 62a-b; N 18, 99; N G, 44a; JG 1a; JG 1b; JG 2b; S 34; A 4, 20b; L 20, 20b; L 7, 13; monogr.]
I-13
|
27920 |
spaanders |
spenen:
špīn (Q193p Gronsveld)
|
De kleine stukjes hout die losraken tijdens het werken met de beitel. [N 53, 51; monogr.]
II-12
|