33904 |
spat |
spat:
špat (Q193p Gronsveld)
|
Er zijn verschillende soorten spat. Een beenwoekering aan de voorknie, soms ter grootte van een vuist, noemt men voorkniespat, een harde verdikking aan de onder- of binnenzijde van het spronggewricht spat. De ziekte is ongeneeslijk en veroorzaakt veelal kreupelheid. Zie ook het lemma ''bolspat'' (7.27). Zie afbeelding 19. [A 48A, 54f; N 8, 90d, 90f, 90g en 90j]
I-9
|
18091 |
spatader |
spatader:
sjpataor (Q193p Gronsveld)
|
Spatader: plaatselijk uitgezette ader met dikke blauwachtige knobbels; blijvende uitzettting van een ader vooral in de benen (spat, ader, spatader, puilader, aderspat). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
30561 |
speciebord |
voegplank:
vōxplaŋk (Q193p Gronsveld)
|
Rechthoekig plankje met aan de onderzijde een handvat, van waaraf men de specie tegen de muur strijkt of in de voegen drukt. Zie ook afb. 87. De 'sperwer' bestaat uit een houten draagvlak dat is gemonteerd op een houten steel die naar onderen toe breder uitloopt en zo is uitgehold dat men hem op een knie kan zetten. Het draagvlak is bestemd voor de specie waarmee het plafond werd bepleisterd. De 'sperwer' werd in Q 121 ook 'pleisterstoel' genoemd (Lochtman, pag. 22). [N 30, 10; N 30, 9; monogr.]
II-9
|
20770 |
speculaas |
speculaasman:
sjpikkeläosiemaan (Q193p Gronsveld),
speculatie:
sjpikkeläosie (Q193p Gronsveld),
spekelaosie (Q193p Gronsveld)
|
speculaas [N 29 (1967)] || speculaaspop
III-2-3
|
25650 |
speculaasplank |
speculatievorm:
špekǝlǭsivø̜rm (Q193p Gronsveld)
|
De houten koekvorm waarin het deeg voor speculaas wordt gedrukt. [N 29, 90; monogr;]
II-1
|
21888 |
speculeren |
speculeren:
sjpikkelere (Q193p Gronsveld)
|
kopen, verkopen of wachten met kopen of verkopen in de verwachting winst te maken door stijging of daling van prijzen [lippen, speculeren] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17782 |
speeksel |
spij:
sjpij (Q193p Gronsveld)
|
Speeksel: het mondvocht, afscheiding van bepaalde klieren in de mond (smurrie, tuf, spuw, speek, jodevet, speeksel). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17694 |
speeksel uitspuwen |
spijen:
sjpeije (Q193p Gronsveld),
ṣpɛ.ijə (Q193p Gronsveld)
|
(speeksel uit)spuwen [RND] || spuwen: speeksel uitspuwen [spiertse, spaowe, tuffe, spuige, speken] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
22384 |
speelkaart |
kaart:
en kooacht (Q193p Gronsveld),
käort (Q193p Gronsveld),
speelkaart:
sjpuulkaart (Q193p Gronsveld)
|
Elk van de kaarten van het kaartspel, speelkaart [flep, flik]. [N 88 (1982)] || kaart [GTRP (1980-1995)] || Kaart.
III-3-2
|
26505 |
speelman, klapspaan |
klapspaander:
klapspaander (Q193p Gronsveld)
|
Aan het staakijzer bevestigde houten of ijzeren lat of van armen voorziene ijzeren kop waarmee het schoen in schuddende beweging wordt gehouden. In P 55 had de as vier vlakke kanten. In P 58 en Q 83 waren er respectievelijk vier tappen (tapǝ) en vier tanden (tān) of knotsen (knotsǝ) aan de kop bevestigd (Vanderspickken, pag. 112). De wippelaar uit Q 9 bestond uit hout met leer ertegen. [N O, 14n; A 42A, 18; N D, 32; Vds 150; Jan 157; Coe 138; Grof 159]
II-3
|