24579 |
stam van de boom |
stam:
sjtam (Q193p Gronsveld),
ideosyncr.
sjtam (Q193p Gronsveld)
|
Het deel van een boom van de wortels tot aan de takken (stam, bol). [N 82 (1981)] || stam
III-4-3
|
24728 |
stam van de knotwilg |
stam:
ideosyncr.
sjtam (Q193p Gronsveld)
|
De stam van de knotwilg. [N 82 (1981)]
III-4-3
|
34028 |
stamboekkoe |
stamboekkoe:
štɛmbōk[koe] (Q193p Gronsveld)
|
Koe van geregistreerde afstamming. Zie ook de toelichting bij het lemma ''koe van geregistreerde afstamming'' in wbd I.3, blz. 330. Zie afbeelding 2. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 3c; monogr.]
I-11
|
30038 |
stampbeton |
stampbeton:
štamp˱[beton] (Q193p Gronsveld)
|
Betonsoort die wordt verkregen door de aardvochtige betonspecie met houten of stalen stampers zo lang te bewerken totdat het water erin aan de oppervlakte komt. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(beton)' het lemma 'Beton'76521. [N 30, 47b; monogr.]
II-9
|
26871 |
stamper |
dam:
dam (Q193p Gronsveld)
|
Blok, voorzien van één of twee handvatten, dat wordt gebruikt om zand- en kalkkluiten fijn te maken, beton aan te stampen en aarde vast te drukken. Een stamper kan van hout of ijzer vervaardigd zijn. Zie ook afb. 7. [N 30, 20; monogr.]
II-9
|
20677 |
stamppot |
moes:
moos (Q193p Gronsveld)
|
Stamppot, heel in het algemeen [N 16 (1962)]
III-2-3
|
22730 |
standbeeld |
standbeeld:
sjta:mbe.əlt (Q193p Gronsveld),
sjtaandbeeld (Q193p Gronsveld)
|
standbeeld [RND] || Standbeeld.
III-3-2
|
25987 |
standerd |
koning:
kȳǝneŋ (Q193p Gronsveld),
standaard:
štandārt (Q193p Gronsveld)
|
De zware verticale houten balk waar de vierkante romp of molenkast van de standerdmolen op rust. Zie ook afb. 12. [N O, 42a; A 42A, 90; Sche 12]
II-3
|
25960 |
standerdmolen |
kas:
kas (Q193p Gronsveld)
|
Vierkante, houten windmolen die om een zware verticale spil kan draaien. Zie afb. 6 en 13. Het woordtype gesloten standerdmolen (l 330) verwijst naar een standerdmolen waarbij het onderstel met planken is afgedekt waardoor een bergruimte ontstaat. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 32a; A 42A, 52; Sche 3; A 42A, 93]
II-3
|
33847 |
stapvoets gaan |
stappen:
štapǝ (Q193p Gronsveld)
|
De langzaamste gang van het paard (stap, draf, galop) waarbij de vier voeten in de volgende volgorde opgeheven en weer neergezet worden: links achter, links voor, rechts achter, rechts voor, links voor, rechts achter, rechts voor en links achter. Zijn de vier hoefslagen niet duidelijk hoor- en zichtbaar, dan noemt men de stap onregelmatig. Zie afbeelding 8. [N 8, 81a]
I-9
|