19308 |
stiekem |
achter haag en struik:
aachter haog en sjtroék (Q193p Gronsveld),
geniepig:
geniepig (Q193p Gronsveld),
heimelijk:
hèimelik (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld,
Q193p Gronsveld),
in der stille (< du.):
ién d’r sjtelle (Q193p Gronsveld),
stiekem:
sjtiekem (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld,
Q193p Gronsveld,
Q193p Gronsveld),
stilletjes:
sjtellekes (Q193p Gronsveld),
tussen het dort en het groen:
tössjen ’t dort en ’t greun (Q193p Gronsveld)
|
achterbaks || boosaardige streken in het geheim bedrijvend [heimelijk, geniepig, gniep, stiekem] [N 85 (1981)] || heimelijk || heimelijk, stiekem, in het geniep [stilles] [N 07 (1961)] || niet laten blijken dat iets bekend is of plaats vindt, in het geheim dingen doend [stiekem, heimelijk, tersmuiks] [N 85 (1981)] || stiekem
III-1-4
|
18003 |
stijf van vingers en handen |
stijf:
sjtief (Q193p Gronsveld)
|
stijf, van vingers en handen gezegd [scheef] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
19327 |
stijfkop |
stier:
sjtier (Q193p Gronsveld),
stier-naas:
sjtiernas (Q193p Gronsveld),
stijfkop:
sjtiéfkop (Q193p Gronsveld),
stijflene:
sjtiéfliéne (Q193p Gronsveld),
vrouw.var.: lene van lena?
sjtiéfliéne (Q193p Gronsveld)
|
iemand die zeer koppig is, die niet graag ongelijk toegeeft [stijfkop, werskop, stijloor, strekel] [N 85 (1981)] || stijfkop
III-1-4
|
19328 |
stijfkoppig |
dwars:
dwës (Q193p Gronsveld)
|
niet gemakkelijk te bewegen een houding of opvatting te laten varen of ongelijk te bekennen, zeer koppig [stug, wers] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
27438 |
stijl |
stijl:
št ̇ęjl (Q193p Gronsveld)
|
De verticale zijde van een raamwerk of van een deur. Zie ook afb. 169. [N 56, 129a; monogr.]
II-12
|
30015 |
stijve mortel |
droge spijs:
drø̜x [spijs] (Q193p Gronsveld)
|
Metselmortel waar weinig water in is verwerkt. Zie voor de fonetische documentatie van het woord '(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 43a; monogr.]
II-9
|
18014 |
stikken |
stikken:
(versjtêkke) (Q193p Gronsveld),
sjtikke (Q193p Gronsveld)
|
Stikken, sterven door ademgebrek (stikken). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25212 |
stille regen |
natte sneeuw:
näote sjnie (Q193p Gronsveld)
|
stille regen (vooral met sneeuw) [slek] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
34018 |
stilstaan |
ju(j):
jȳ (Q193p Gronsveld)
|
Voermansroep om het paard te doen stilstaan. [JG 1b; N 8, 95e en 96; L B 2, 257; L 36, 81e; monogr.]
I-10
|
17738 |
stinken |
stinken:
sjteenke (Q193p Gronsveld)
|
Stinken: een vieze reuk van zich geven (stinken, rieken, ruiken, muffen, dassen). [N 84 (1981)]
III-1-1
|