26057 |
binnentrap |
trap:
trap (Q193p Gronsveld)
|
De trap die de verdiepingen in de molen verbindt. [N O, 49c; Sche 17]
II-3
|
18529 |
binnenzak |
binnentas:
bunnetés (Q193p Gronsveld)
|
binnenzak van een jas [binnetes] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33936 |
bit |
gebit:
gǝbīǝt (Q193p Gronsveld),
stang:
štaŋ (Q193p Gronsveld)
|
IJzeren mondstuk aan het hoofdstel dat men een paard in de mond, boven de onderkaak legt, en waaraan de teugels bevestigd zijn. De meeste bitten bestaan uit een rechte stang, sommige hebben een beugel in het midden om te voorkomen dat het paard zijn tong op de stang legt. Voor enkele plaatsen (L 270, Q 75, 94, 169, 174 en179) wordt gemeld dat de opgegeven term ook ter aanduiding van het wolfsgebit gebruikt wordt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 19, 38b, 41; L 35, 45b; monogr.]
I-10
|
33938 |
bitringen |
gebitsringen:
gǝbīǝtsreŋ (Q193p Gronsveld)
|
De beide ringen aan het einde van de bitstang. [N 13, 44]
I-10
|
19352 |
bits |
finessig:
fenessig (Q193p Gronsveld)
|
vinnig, onvriendelijk in manier van spreken [bits, scherp, bars, mondig] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
33937 |
bitstang |
gebit:
gǝbīǝt (Q193p Gronsveld)
|
De ijzeren stang van het bit dat het paard in zijn mond heeft. De benaming voor dit onderdeel is vaak hetzelfde als die voor het bit in zijn geheel. [N 13, 42]
I-10
|
18113 |
blaar |
blaar:
blaor (Q193p Gronsveld)
|
Blaar: blaasachtige opzetting van de huid (blaar, blein). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18096 |
blaasontsteking |
koupis:
kawpis (Q193p Gronsveld)
|
Blaasontsteking: ontsteking van de urineblaas (koupis, droppelpis). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24469 |
blad (alg.) |
blad:
bläot (Q193p Gronsveld)
|
blad ve plant
III-4-3
|
33043 |
blad van de zicht |
blad:
blǭt (Q193p Gronsveld)
|
Het gebogen ijzeren deel van de zicht dat aan de onderkant van de steel bevestigd is. Met de scherpe, holle kant wordt het koren, graan, enzovoorts gemaaid. Vergelijk de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 met name voor wat betreft de gelijkenis van het blad van de zicht met dat van de zeis, en ook de toelichting bij het lemma ''blad van de zeis'' (3.2.11) in aflevering I.3 en de daarbij horende kaart. Zoals bij de zeis vindt men ook hier, bij het "werkende deel" van het gereedschap, de benamingen van het gereedschap als geheel: zicht en pik. Zie afbeelding 5. Voor de fonetische documentatie van het woord [zicht] zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). [N 18, 70c; JG 1a; monogr.]
I-4
|