22874 |
uit (voetbal) |
outbal (<eng.):
hoütbaal (Q193p Gronsveld)
|
(De bal is) uit. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
18896 |
uitblinken |
uitblinken:
oétbleenke (Q193p Gronsveld)
|
schitteren boven iets of iemand anders, bijzonder begaafd zijn [uitstek zijn, uitblinken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19028 |
uitbrander |
serenade:
serenaad (Q193p Gronsveld),
sernaat (Q193p Gronsveld),
uitschieting:
oétsjiéting (Q193p Gronsveld)
|
een sterke berisping [uitschijter, schrobbering, schoefeling] [N 85 (1981)] || uitbrander
III-1-4
|
18805 |
uitdenken |
bedenken:
bedeenke (Q193p Gronsveld),
uitfingeren:
oétfingere (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld)
|
bedenken || bedenken (plan) || door nadenken ontwerpen; verzinnen [uitfineren, figeleren, uitprakkezeren, bedenken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25567 |
uitdrogen |
huiden:
hø̜jdǝ (Q193p Gronsveld)
|
Gezegd van slecht deeg. [N 29, 29c; monogr.]
II-1
|
32709 |
uiteenploegen |
vaneenploegen:
vānęi̯n[ploegen] (Q193p Gronsveld)
|
Manier van ploegen (met een "enkele" ploeg), waarbij de voren in de richting van de zijkanten van de akker worden omgekeerd. Nadat men aan een van beide zijden de eerste voor heeft geploegd, laat men de ploeg slepend over de wendakker gaan naar de andere zijde, om daar de tweede voor te ploegen. Via de andere wendakker verplaatst men zich weer naar de overzijde. Achtereenvolgens ploegt men nu de 3e voor tegen de Ie, de 4e tegen de 2e, enz. Terwijl de sleepweg van de ploeg over de wendakkers steeds korter wordt, komen de beide voren dichter bij elkaar te liggen, totdat zij midden op de akker bij elkaar komen en daar een greppel of laagte vormen. Voor de termen aanschieten op de reen en op de reen beginnen zie men ook het lemma de eerste voor ploegen, onder C. [N 11, 48; N 11A, 121a; JG 1a + 1b; A 33, 1a + b; monogr.]
I-1
|
21827 |
uiten |
uiten:
ute (Q193p Gronsveld)
|
uitspreken; te kennen geven [uiten, uiteren, lossen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
34189 |
uiterontsteking, mastitis |
uierontsteking:
yi̯ǝrontstēkeŋ (Q193p Gronsveld)
|
Door het feit dat de natte spenen (melk) een geschikte voedingsbodem vormen voor bacteriën en door de plaats van de uier (mest en vuil) is de kans op infectie groot. Streptococcen zijn de belangrijkste ziekteverwekkers. Bij een acute ontsteking is de uier gezwollen, pijnlijk en rood. De melk is meestal waterachtig en bevat vlokjes. Bij slepende gevallen vertoont de uier plaatstelijk knobbels en verhardingen. De melk ziet er meestal normaal uit (Berns, blz. 118). Zie ook wbd I.3, blz. 461. [N 52, 5a; A 48A, 10a; monogr.]
I-11
|
21443 |
uitgaan |
bollen:
bôlle (Q193p Gronsveld)
|
uitgaan, cafés bezoeken, aan de zwier gaan [lelijkeren, op de scheut gaan] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
33871 |
uitgestort zaad van de hengst |
sprongen:
šprø̄ŋk (Q193p Gronsveld)
|
[N 8, 48 en 49]
I-9
|