24964 |
vloed, hoogtij |
hoogwater:
(van rivier).
hoeo wätter (Q193p Gronsveld)
|
vloed, wassen van het water van de zee en de toestand van hoog water [bovenwater, hoog tij] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25629 |
vloeistof voor het bereiden van beschuitdeeg |
melk:
męlǝk (Q193p Gronsveld),
water:
wǭǝtǝr (Q193p Gronsveld)
|
Het beschuitmeel wordt vermengd met een vloeistof, bestaande uit water en/of melk, waaraan soms eieren worden toegevoegd. Indien voorradig wordt ook biestmelk gebruikt. [N 29, 57b]
II-1
|
21784 |
vloek |
nonde:
nondu (Q193p Gronsveld),
vloek:
vlook (Q193p Gronsveld)
|
een uitdrukking die een verwensing, vooral een godslastering behelst [vloek, kneerp] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21395 |
vloeken |
nondejun:
nondieje (Q193p Gronsveld),
vloeken:
vloke (Q193p Gronsveld)
|
godslasterende woorden uitspreken [vloeken, parlesanten, godverren, nonnen, sjamfoeteren, bidden, sakken] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
30006 |
vloermortel |
cementspijs:
sǝmɛnt[spijs] (Q193p Gronsveld)
|
Mortel voor het leggen van een gladde vloerlaag. Volgens de invuller uit Q 83 werd de 'chape' ('šap') samengesteld uit 'Rijnzavel' ('ręjnzǭvǝl') en 'cement' ('sǝm'nt'). Wanneer de vloer met parket belegd moest worden werd er kurk door de mortel gemengd. Daardoor kon er later beter in de vloer gespijkerd worden. Ook in P 176 werd vloermortel aangemaakt met 'Rijnzavel' ('rē̜nzǭvǝl') en 'pure cement' ('pȳrǝ sǝm'nt'). In L 318b werd een gestorte cementvloer 'de dek' ('dǝn dęk') genoemd. In Q 111 en Q 113 bestond een betonnen vloer uit twee lagen. De gladde bovenlaag, de 'fijne schicht' ('fīn šix') werd met cementmortel gemaakt. De term 'schuurspijs' werd in Q 19 zowel gebruikt voor mortel voor het afwerken van muren als van vloeren. Wanneer het de afwerking van een muur betrof werd de mortel opgeschuurd met een houten 'plets' ('pl'tš'), terwijl de vloer met een stalen 'gletter' ('gl'tǝr') gelijk gemaakt werd. Zo'n 'gletter' voor de vloer was soms een meter lang. 'Schuurspijs' werd verwerkt door de stucadoor. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '-(spijs)', '-(specie)', etc. het lemma 'Mortel'. [N 30, 38f; monogr.]
II-9
|
19702 |
vloertegel |
plavuis:
pləvøͅi̯s (Q193p Gronsveld)
|
een grote rode of blauwe vloertegel [N 05A (1964)]
III-2-1
|
34191 |
vlokken in de melk |
vlokken:
vlǫkǝ (Q193p Gronsveld)
|
Bij uierontsteking kunnen er kleine stolseltjes in de melk komen. [N 52, 5b; A 48A, 10b; N 52, 5a, 5c]
I-11
|
19277 |
vlug |
gauw:
gaw (Q193p Gronsveld)
|
vlug: (moet je nu al weg?) Ja, ik zal moeten voortmaken om op tijd thuis te zijn; zo - loop ik niet meer [DC 39 (1965)]
III-1-4
|
17937 |
vlug lopen |
bijzen:
[sic?]
beize (Q193p Gronsveld)
|
lopen: snel lopen [rekke, dabbere, op ne steile gaon] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
34016 |
vlugger |
gauwer:
gauwer (Q193p Gronsveld)
|
Voermansroep om het paard sneller te doen gaan. [N 8, 95g]
I-10
|