33867 |
vocht afscheiden |
vemen:
vē̜mǝ (Q193p Gronsveld)
|
[N 8, 45, 46 en 48]
I-9
|
25614 |
vocht waarmee het brood wordt gewassen |
melk:
męlǝk (Q193p Gronsveld),
water:
wǭǝtǝr (Q193p Gronsveld)
|
Op grond van de vraagstelling in N 29, 51 ("Waarmee wordt het brood, nadat het uit de oven is gehaald, gewassen?") vielen de antwoorden uiteen in benamingen voor een "vloeistof" en benamingen voor "borstel" of "lap". De opgaven zijn daarom gesplitst in twee lemmata. Het opgegeven woordtype "aardappelmeel" is niet opgenomen, omdat het op een vaste substantie duidt. Volgens de informant van Q 187a bestaat de "wieks" uit water en zetmeel. [N 29, 51]
II-1
|
18217 |
vod |
lommel:
lômmel (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld),
voddel:
fôddel (Q193p Gronsveld)
|
2. vod || versleten stuk doek of stof [vod, bul, tod, slet] [N 86 (1981)] || vod, lor, afgescheurde versleten lap
III-1-3
|
21396 |
voddenkoopman |
lommelenkramer:
lômmelekriemer (Q193p Gronsveld)
|
leurder; Hoe werd de man genoemd die dat deed? [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
33412 |
voederbak voor de kippen |
voerbak:
vōrbak (Q193p Gronsveld)
|
De vaak gootvormige bak in het kippenhok waar men het kippenvoer indoet. [A 48, 16d]
I-6
|
33229 |
voederbieten |
kroten:
krōtǝ (Q193p Gronsveld),
voerkroten:
vōrkrōtǝ (Q193p Gronsveld)
|
Beta vulgaris L. subsp. vulgaris. De algemene benaming van de bieten die gekweekt worden om als veevoeder te worden gebruikt. De voederbiet groeit grotendeels boven de grond, in tegenstelling tot de suikerbiet waarvan alleen de bladerkruin boven de grond uitkomt. De plant gedijt het best op losse vochthoudende zandgrond en verdraagt zware stalmest- of gierbemesting. Het is vanouds een in Limburg veel verbouwd veevoeder dat in het eigen gemengde bedrijf werd benut. Voor de fonetische documentatie van het tweede woorddeel in de samenstellingen zoals voederbieten, waarvan dat tweede element ook als enkelvoudig woord in het lemma voorkomt, zie onder dat enkelvoudig woord, i.c. bieten. In de vragenlijsten is steeds naar de meervoudsvorm gevraagd. [N 12, 38; N 12A, 1; JG 1a, 1b, 1d, 2b, 2c; A 13, 2b; L 43, 4b; monogr.]
I-5
|
33268 |
voederwikke |
wikke(n):
wekǝ (Q193p Gronsveld)
|
Vicia sativa L. subsp. sativa. Een tot 1 meter hoge klimmende plant met en vrij stevige stengel, veervormige blaadjes, rood- blauwpaarse lipvormige bloemen en boonachtige vruchtjes. De plant bloeit van mei tot juli en wordt vooral op zandgronden als voedergewas geteeld. Vergelijk ook het lemma Vogelwikke [N Q, 1a; N 11A, 29d; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N P, 23 en 24]
I-5
|
20483 |
voedsel |
etenswaar:
ëteswaor (Q193p Gronsveld),
get kontrolisch:
get konträolies (Q193p Gronsveld),
mortel:
mörtel (Q193p Gronsveld),
muurdel:
muurdel (Q193p Gronsveld),
pap:
pap (Q193p Gronsveld),
varkensvoer:
vérkesvoor (Q193p Gronsveld),
vastigheid:
vastighèid (Q193p Gronsveld),
voer:
voor (Q193p Gronsveld),
vreet, de -:
de vrët (Q193p Gronsveld)
|
het voedsel waarmee vogels hun jongen voeren (aas) [N 83 (1981)] || kost (stevige -) || voedsel || voedsel ( flinke hoeveelheid) || voedsel (dat slecht bekomt) || voedsel (slecht -) || voedsel; Hoe noemt U: Al wat tot voeding kan dienen, al wat men eet (kost, vreet, knibbel, inslag, mast, eten, eet, spijs, bik, aas, voedsel) [N 80 (1980)]
III-2-3, III-4-1
|
30159 |
voeg |
voeg:
vōx (Q193p Gronsveld)
|
De ruimte tussen de metselstenen van een bouwwerk die met voegmortel wordt gevuld. Men onderscheidt doorgaande voegen in de lengterichting van het metselwerk, de lintvoegen, en de voegen die daar loodrecht op staan, de stootvoegen. [N 32, 29a; monogr.]
II-9
|
30158 |
voeger |
voeger:
vōgǝr (Q193p Gronsveld)
|
De arbeider die op de bouwplaats de voegwerkzaamheden verricht. [N 30, 3b; monogr.]
II-9
|