19477 |
walm |
zwadem:
zwaam (Q193p Gronsveld)
|
walm
III-2-1
|
19475 |
walmen |
zwademen:
zjwame (Q193p Gronsveld)
|
walmen
III-2-1
|
20979 |
walnoot |
boomnoot:
boümnoët (Q193p Gronsveld, ...
Q193p Gronsveld),
dikke noot:
dikke noeït (Q193p Gronsveld),
noot:
noët (Q193p Gronsveld),
paardsnoot:
oude grote soort; moderne naam: paranot
pêrdsnoët (Q193p Gronsveld)
|
Hoe noemt men de vrucht van de walnoot of okkernoot (Juglans regia L.)? [DC 17 (1949)] || walnoot
III-2-3
|
18692 |
wambuis |
wambuis:
wammes (Q193p Gronsveld)
|
wambuis, kort tot het middel reikend overkledingstuk [wammes, buis, buist, sent] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
25525 |
wan |
wan:
wan (Q193p Gronsveld),
wān (Q193p Gronsveld)
|
De platte, aan één zijde iets uitgeholde, doorgaans van stro gevlochten korf met twee oren die men gebruikte voor het wannen met natuurlijke wind. Zie afbeelding 13. [N 14, 38a; JG 1a, 1b, 2c; R 3, 64; monogr.; add. uit N 14, 37] || Wan voor het verwijderen van de zemelen. Uit de opgaven blijkt niet wie de wan gebruikt: de bakker, de boer- thuisbakker of de molenaar. [N 29, 13c]
I-4, II-1
|
17929 |
wandelen |
duizelen:
däozele (Q193p Gronsveld)
|
Wandelen: gemakkelijk en zonder zich in te spannen gaan (wandelen, kuieren, kachelen, tuinen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18391 |
wandelstok |
akkerstok:
Vero. Vaak nam men deze mee naar de Sint-Servaaskermis te Maasbracht.
akkersjtek (Q193p Gronsveld)
|
wandelstok, symbool van het einde der werkzaamheden op het land
III-1-3
|
24346 |
wandluis |
wandluis:
waandloes (Q193p Gronsveld),
WLD
waandloes (Q193p Gronsveld)
|
wandluis, weegluis, het platte bloedzuigende insect dat zich overdag schuilhoudt in naden en spleten van houten vloeren enz. [wanlöws, platte pose, bertelemees] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
17755 |
wang |
wang:
wange (Q193p Gronsveld)
|
Welk woord gebruikt men in Uw dialect om de vlezige zijkant van het gezicht aan te duiden? Hoe spreekt men het uit? [DC 27 (1955)]
III-1-1
|
25674 |
wanmolen |
wansmolen:
wansmȳǝlǝ (Q193p Gronsveld)
|
De wanmolen is een toestel waarbij wind wordt verwekt door schoepen of vleugels die door middel van een draaiijzer in beweging worden gebracht. Die wind blaast tegen een schuingeplaatst rooster, waarboven een trechter is geplaatst. Door deze trechter loopt het nog met kaf en graanafval vermengde graan langzaam op het rooster. Door de wind waait het afval weg; het graan glijdt naar beneden, komt dan, tenminste bij rogge en tarwe, nogmaals op een daaronder geplaatst rooster, waarover nogmaals wind waait en komt tenslotte terecht in een vat waarmee de maat werd bepaald (zie de aflevering over de molenaarsterminologie, WLD II,3), of, bij latere uitvoeringen, via een schuif in zakken. Wanneer het type kafmolen naast het type wanmolen in één plaats voorkomt, dan duidt het eerste doorgaans de ouderwetse wanmolen zonder zandzeef aan.Vanwege het helse kabaal dat de wanmolen maakte, werd deze wel duivel of duivelmolen genoemd. In L 320a merkt de zegsman dan ook op dat de ruimte waarin de wanmolen draait wel de hel wordt genoemd. Zie afbeelding 14. [N 14, 40a, 40b en 40c; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 14, 49; R 3, 64]
I-4
|