24557 |
wilg (alg.) |
wijde:
wy (Q193p Gronsveld),
-
wej (Q193p Gronsveld)
|
wilg || wilg (Salix) [DC 28 (1956)]
III-4-3
|
24510 |
wilgenkatje |
katje:
ketteke (Q193p Gronsveld),
ideosyncr.
ketteke (Q193p Gronsveld),
zaalwijde:
zäowy (Q193p Gronsveld)
|
De aarachtige bloeiwijze van sommige bomen, katje (kat, katje, poeske, prop, stop, knop). [N 82 (1981)] || wilgenkatje || wilgensoorten
III-4-3
|
24628 |
wilgensoorten |
zaalwijde:
katjes zijn groener en dikker
zaoëlwej (Q193p Gronsveld)
|
wilgensoorten [DC 28 (1956)]
III-4-3
|
24519 |
wilgenteen |
wis:
ideosyncr.
wis (Q193p Gronsveld)
|
De tak, wijg van een wilg (wis, poot, sliet). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
19074 |
willen |
willen:
wĕlle (Q193p Gronsveld),
wêlle (Q193p Gronsveld)
|
willen || willen (geen context) [DC 38 (1964)]
III-1-4
|
17596 |
wimper |
plimp:
plump (Q193p Gronsveld)
|
wimper [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17708 |
wind |
poep:
póép (Q193p Gronsveld),
scheet:
sjiĕt (Q193p Gronsveld)
|
Wind: ontsnappende darmgassen, een buikwind (scheet, veest, poepje, wind). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
26176 |
windborden |
stormplanken:
štǫrǝmplɛŋk (Q193p Gronsveld
[(id)]
),
windplanken:
windplanken (Q193p Gronsveld)
|
De planken die tussen voorzoom en roedebalk worden geplaatst om de windvang te vergroten. [N O, 4a; A 42A, 67; Sche 35]
II-3
|
29877 |
winddroog |
winddroog:
went˱drȳx (Q193p Gronsveld)
|
Gezegd van metselstenen die aan de oppervlakte droog en inwendig nat zijn. Zie ook de toelichting bij het lemma 'Metselstenen bevochtigen'. [N 31, 13b]
II-9
|
25160 |
winderig weer |
wild (weer):
weeld wèer (Q193p Gronsveld),
winderig (weer):
wênderig (Q193p Gronsveld)
|
winderig weer [zuchtig] [N 22 (1963)] || winderig, gezegd van het weer [zuchtig] [N 81 (1980)]
III-4-4
|